Ravensbrück
 


INHOUD
 
 

Ravensbrück

Colofon

DE WEG NAAR FASCISME EN OORLOG

DE FASCISTISCHE DICTATUUR

DE ROL VAN DE CONCENTRATIEKAMPEN IN DE FASCISTISCHE STAAT

HET ONTSTAAN VAN HET VROUWENCONCENTRATIEKAMP

SS-BEWAKERS EN BEWAAKSTERS

DE GEVANGENEN

EEN MARTELPLAATS VOOR KINDEREN

UIT DE KAMPSTATISTIEKEN

DE AANKOMST VAN GEVANGENEN IN HET KAMP

DE HUISVESTING VAN DE GEVANGENEN

KLEDING EN VERZORGING

DE ROL VAN ARBEID IN HET VROUWENCONCENTRATIEKAMP

DE SS ALS ONDERNEMERS

GEVANGENEN VAN RAVENSBRÜCK WERKEN VOOR DE BEWAPENINGSINDUSTRIE

WERKSLAVEN - BRON VAN WINST

ONMENSELIJK STRAFREGIME

ZIEKENBARAK EN SS-ARTSEN

BARAK NR. 10

PSEUD0-WETENSCHAPPELIJKE PROEVEN OP LEVENDE OBJECTEN

DE FASCISTEN BEPAALDEN WIE ER KINDEREN MOCHTEN KRIJGEN

METHODES VAN MASSAVERNIETIGING

MASSAMOORD EN VERGASSING

DE SOLIDARITEIT - HET STERKE WAPEN VAN DE GEVANGENEN

INTERNATIONAAL VERZET IN HET VROUWENCONCENTRATIEKAMP

PASSIEF VERZET EN SABOTAGE

DE LAATSTE DAGEN VAN HET VROUWENCONCENTRATIEKAMP

DE SCHOOT DIE HET BAARDE, IS NOG STEEDS VRUCHTBAAR. . .
 

KORT OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS VAN HET VROUWENCONCENTRATIEKAMP RAVENSBRÜCK
 
 
 



 

Ravensbrück
 
 
 
 
 
 

VOORWOORD
 

Uitgemergeld en hard zijn haar gelaatstrekken.

Zonder de omgebonden hoofddoek en de lange jurk zou de kijker in het door beeldhouwer Will Lammert vervaardigde beeldhouwwerk geen vrouw herkennen. Zij, zelf hongerend en uitgeput, draagt in haar armen een lijdende, een stervende.

Als symbool van grote solidariteit en wederzijds hulpbetoon van de gevangenen van het vrouwenconcentratiekamp staat zij, de onoverwinnelijke, de menselijke, helpende en moederlijke vrouw, op de obelisk die uitsteekt boven het nationale waarschuwings- en herdenkingsmonunent RAVENSBRÜCK.
 
 

Over deze heroïsche vrouwen van Ravensbrück schreef de grote Duitse schrijfster Anna Seghers het volgende:

"Jullie kunnen tegenwoordig weer vrij leren en spelen. Maar misschien zouden jullie niet eens geboren zijn als zulke vrouwen met hun tedere, magere lichamen niet als stalen schilden tussen jullie en jullie toekomst hadden gestaan tijdens de fascistische terreur."

De verhalen in dit boekje zijn gebaseerd op eigen belevenissen van ex-gevangenen van het vrouwenconcentratiekamp, aangevuld met processtukken. Bij het weergeven van enkele gebeurtenissen werd teruggegrepen op reeds gepubliceerd materiaal. Toch kan de voor ons liggende publicatie door gebrek aan officiële gegevens geen aanspraak maken op de titel 'wetenschappelijk product'.

Het auteurscollectief dankt een aantal kameraden voor hun waardevolle aanwijzingen. Met de uitgave van dit boekje vervullen de overlevenden van Ravensbrück de belofte aan hun vermoorde kameraden om waarheidsgetrouw van hun lijden, van hun dood, maar ook van hun anti-fascistische strijd te vertellen.
 
 


FRAUEN-KZ RAVENSBRÜCK

een uitgave van het comité van anti-fascistische verzetsstrijders in de Duitse Democratische Republiek.

Auteurscollectief onder leiding van G. Zörner

VEB Deutscher Verlag der Wissenschaften Berlin 1973

5e druk 1986

ISBN 3-326-001-43-6

In deze bewerkte vertaling zijn een paar paragraven met DDR-propaganda weggelaten. Geschiedkundige analyses hebben we, ondanks het nogal ronkende taalgebruik, gehandhaaft, omdat ze op zich nuttige informatie over de opkomst van het fascisme bevatten.

Wie daar belangstelling voor heeft: als je een mail stuurt naar rb@gramschap.nl, mailen we je de volledige versie.
 



 
 
 

DE WEG NAAR FASCISME EN OORLOG
 
 

Het vredesverdrag van Versailles had zoals bekend de nederlaag van het Duitse imperialisme, haar in 1918 toegebracht door de overwinnende imperialistische machten Engeland, Frankrijk, de VS en haar bondgenoten, bezegeld.

Duitsland verloor een deel van de gebieden die het in het verleden in roofoorlogen had verworven. Elzas-Lotharingen aan Frankrijk en in het oosten de voornamelijk door Polen bewoonde gebieden aan de nieuw ontstane Poolse staat. Duitslands sterkste bondgenoot, de Donau-monarchie Oostenrijk-Hongarije, was uit klaar gevallen en op haar puinhopen ontstonden een reeks nieuwe staten zoals Tsjechoslowakije en Joegoslavië, die onder de invloedssfeer der westelijke machten geraakten. Het Duitse leger werd teruggebracht tot een beroepsleger van 100.000 manschappen, de monarchie werd afgeschaft en vervangen door een burgerlijk-democratische regering. Tegelijkertijd werd deze staat, de republiek van Weimar, tot enorme herstelbetalingen gedwongen.

De oorlogslasten waren door de inflatie op de schouders van de werkende massa afgewenteld, de in het verdrag van Versailles vastgelegde bewapeningsbeperkingen werden door geheime organisaties zoals de Schwarze Reichswehr omzeild en in het land ontstond een netwerk van revanchistische en terroristische organisaties, waarvan we hier noemen Freikorpsen, "studentenclubs", Ostmarken-verenigingen en nog vele anderen. Eén van deze organisaties was de 'Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij' (NSDAP). Zij had in 1923 geprobeerd samen met de belangrijkste oorlogsmisdadiger generaal Ludendorff door een gewapende staatsgreep aan de macht te komen. Destijds ontbraken echter nog belangrijke voorwaarden om het burgerlijk-democratische regime ten val te brengen. In het vervolg zou toch juist deze partij het bruikbaarste instrument worden in de voorbereiding van een nieuw gevecht om de wereldheerschappij van het Duitse imperialisme.

Zij werd gekenmerkt door een virulent anti-communisme, een principiële tegenstand jegens iedere democratische verworvenheid waarvoor de arbeidende massa's in de loop van een eeuw gestreden hadden, een extreem chauvinisme en een door racistische wortels gevoed heersersstandpunt . Op deze punten leek de nazi-partij op andere reactionaire partijen en organisaties.

Het verschil lag hierin dat het de nazi-partij in de loop van de economische crisis aan het einde der 20-er en bij het begin van de 30-er jaren gelukt was miljoenen voor zich te winnen door scrupuleloze sociale en economische demagogie zoals: "Strijd tegen de couponknippers", "Strijd tegen het roofzuchtige kapitaal", "Strijd tegen de schuldenslavernij van Versailles", "Volk zonder ruimte" enz. We noemen hier de gedeclasseerde elementen van het kleinburgerdom, de middenklasse en de boeren. De nazi-leiding had begrepen hoe ze de geradicaliseerde massa's door het ontketenen van antisemitische en nationalistische ressentimenten van haar eigen belangen kon afleiden om ze door een ijzeren discipline, het z.g. Führerprincipe, aan de belangen van de grootbourgeoisie ondergeschikt te maken.

Zo groeide de NSDAP aan tot zij in 1932 getalsmatig de grootste partij van Duitsland was. De communisten waren de enigen die de nazi-partij meedogenloos ontmaskerden tot wat zij in werkelijkheid was: Een instrument van de heersende klasse ter voorbereiding van een nieuwe oorlog.

"Wie Hitler kiest, die kiest oorlog!" luidde de leus van de Communistische Partij van Duitsland bij de Rijksdagverkiezingen in 1932. Zij riep op tot een actief samenwerkingsverband van alle communistische, sociaal-democratische en burgerlijk anti-fascistische krachten, om de fascisten de weg naar de macht te versperren. Het is bekend dat de leiders van de SPD (de sociaal-democraten) samenwerking met de KPD afwezen.

Door het verraad van hun leiders kwamen enkele jaren later duizenden leden en aanhangers van de sociaal-democratie de communisten tegen in dezelfde concentratiekampen. In november 1932 eiste een groep industriëlen, met aan het hoofd Krupp, Siemens, Thyssen en Vögler, van Rijkspresident Von Hindenburg Adolf Hitler tot Rijkskanselier te benoemen. De bankiers Schacht en Schröder, alsmede reactionaire politici onder aanvoering van Rijkskanselier-in-functie Franz von Papen en de voorzitter van de Duits Nationale Volkspartij Hugenberg en de bazen van de grootste krantenconcerns, deden de beslissende stappen om de nazi-partij de staatsmacht te bezorgen.
 
 
 
 
 
 

DE FASCISTISCHE DICTATUUR
 
 

Met de benoeming van Hitler tot Rijkskanselier gingen de wensen van de agressiefste elementen van de heersende klasse in vervulling.

"Met de overgang naar de fascistische dictatuur redde het Duitse financierskapitaal haar in de crisis wankelende macht voordat de anti-fascistische en anti-imperialistische krachten zich voldoende hadden kunnen bundelen." (Geschichte der Deutschen Arbeiterbewegung, Deel 4, blz. 586).

In het spoor van de weldra begonnen versterking van de bewapening, versnelde het concentratie proces van het kapitaal. Hand in hand hiermee ging een toenemende versmelting van economische en politieke macht die uitdrukking vond in het feit dat leidende vertegenwoordigers van de monopolies hoge ambten in het staatsapparaat gingen bekleden. Prototypes van de zich ontwikkelende staatsmonopolistische systemen waren IG-Farben en het Hermann Göring Konsern, monopolies die zich in de volgende jaren ontwikkelden tot de grootste industriële trusts met honderdduizenden personeelsleden. Door een reeks van wetten en verordeningen -bijvoorbeeld 'de wet der ordening van de nationale arbeid' van 20 januari 1934, die het "baas in eigen huis"-standpunt van de ondernemer sanctioneerde, of "de wet voor de voorbereiding van de organische wederopbouw van de Duitse economie" van 27 februari 1943, die de invloed van de grote concerns op de economische staatspolitiek vastlegde- werd het staatsmonopolische versmeltingsproces gelegaliseerd.

Tevoren echter richtte de eerste aanval van de fascisten zich tegen de georganiseerde arbeidersbeweging en speciaal tegen de KPD. Als aanleiding gebruikten zij de door henzelf georganiseerde brand in het gebouw van de Rijksdag op 27 februari 1933, die zij door keiharde propaganda in de schoenen van de communisten wilden schuiven. De Rijksdagbrand moest de leiding van de KPD, die afgeschilderd werd als een bende criminele avonturiers, van de werkende massa's isoleren. Op 9 maart 1933 namen de fascisten Georgi Dimitroff gevangen die in Berlijn voor de Communistische Internationale werkzaam was, en verder twee Bulgaarse communisten, die zij als vermeende initiatiefnemers van de brandstichting voor het gerecht sleepten. Maar de propagandistische opzet van het proces mislukte volledig. Dimitroff weerlegde de door de nazi's geconstrueerde aanklacht, werd zelf openbaar aanklager van het fascistische terreursysteem en dwong de vrijspraak af van alle aangeklaagde communisten. Dat was een gevoelige nederlaag voor de fascisten.

Niettegenstaande deze gebeurtenis werd de Rijksdagbrand aanleiding voor een verschrikkelijke terreurveldtocht . Duizenden en nog eens duizenden anti-fascistische strijders werden op grond van de "Verordening tot bescherming van volk en staat" van 28 februari 1933 in ijlings ingerichte, vooralsnog provisorische concentratiekampen opgesloten en mishandeld. De KPD werd buiten de wet gesteld en na een paar maanden volgden het aan banden leggen van de vakbonden en het verbod op lidmaatschap van de SPD. De burgerlijke partijen ontbonden zichzelf. Doel van de meedogenloze fascistische terreur was de kracht van de Duitse arbeidersklasse te breken , alle anti-fascisten en oppositionelen uit te schakelen en zodoende de volksmassa's onder haar juk te brengen en bereid te maken voor de oorlog, potentiële tegenstanders af te schrikken en vermeende groepen minderwaardige mensen en volkeren uit te roeien, teneinde de imperialistische plannen in de oorlog te kunnen verwezenlijken.

Haar middelen, bewaking, folter, gevangenschap en moord en haar instrumenten, Gestapo, concentratiekamp en justitie, dienden een gezamenlijk doel: de veiligheid van het regime te waarborgen, in "het vierde krijgstoneel, Duitsland zelf", zoals Heinrich Himmler in 1937 aan officieren van de Wehrmacht uitlegde, en later gedurende de oorlog ook in de door Duitsland bezette gebieden.

De fascistische terreur was een geschakeerd, vertakt en alomvattend systeem dat, gesteund door nazi-propaganda die tot doel had angst en schrik voor vervolging en bestraffing te verspreiden, zich alom deed gelden.

Van beslissende betekenis voor de psychologische voorbereiding van de beraamde oorlog zou de fascistische propaganda worden.

Met een "redacteurenwet" van 4 oktober 1933 werden pers en radio aan een strenge censuur door het nieuw opgerichte ministerie van propaganda onderworpen en gelijkgeschakeld.

Het zelfde proces voltrok zich op het gebied van de cultuur door het instellen van een 'Rijkskcultuurkamer' op 22 september 1933. Vele humanistisch gezinde wetenschappers en kunstenaars verlieten het land, waaronder niet weinig personen van wereldfaam zoals Thomas en Heinrich Mann, Max Reinhardt, Albert Einstein, e.v.a.

Het doel van de fascistische propaganda was de opvoeding van het Duitse volk en voor alles de Duitse jeugd, in onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de bevelen van de Führer en tot bruutheid en meedogenloosheid tegenover alle feitelijke en vermeende tegenstanders van het regime.

Zulke "idealen" zoals de vermeende bestemming van het Duitse volk om eens over andere volkeren van een "minderwaardig ras" te heersen, werden in de hoofden en de harten van de jeugd gestampt. De incarnatie van al het kwade waren de communisten en "de Jood" waaraan speciale propaganda-organen zoals het schendblad Der Stürmer alle mogelijke smerigheid toeschreven.

Van tijd tot tijd werden golven van vervolging en pogroms georganiseerd zoals de aprilboycot in 1933 en de novemberpogrom in 1938 ("Kristallnacht") die het mogelijk maakten dat kunstmatig opgezweepte agressieve instincten door de gedemoraliseerde nazi-aanhangers konden worden uitgeleefd. .

Met de wetten van Neurenberg van 15 september 1935 schiepen de fascisten een pseudo-wettelijke grondslag voor het racistische Herrenmenschen-standpunt. Volgens die wetten werden de burgers in twee categorieën verdeeld. Staatsburgers van Duitse "stam", die zekere politieke privileges hadden, en de "staatsonderdanen" die politiek rechteloos waren. Dat waren allereerst de Duitse Joden, maar vervolgens alle "vreemde volken" die onder Duits gezag vielen, b.v. de Tsjechen in het z.g. Protectoraat en de Polen in het z.g. Generalgouvernement.

In werkelijkheid was het verschil tussen staatsburgers en onderdanen slechts een fictie, want iedere Duitse burger die zich niet aan het misdadigersregime onderwierp verloor zijn burgerrechten en werd net zo gevangengezet of omgebracht als de gediscrimineerde onderdanen der onderworpen volken.

De aanhangers van de nazi-ideologie namen het aanmatigende en onwetenschappelijke standpunt in dat Germanen een bijzonder volk waren en geroepen om over anderen te heersen. Dit Germaanse volk had niet alleen het recht, maar ook de plicht om andere mensen tot minderwaardigen te bestempelen en hen uit te roeien. Overeenkomstig deze theorie gaven de nazi's bevel tot vervolging en vernietiging van politiek andersdenkenden, van Joden en van Slaven.

Voor het verwezenlijken van deze misdadige doelen ontbrak het de racisten tot 1933 aan machtsmiddelen vanwege de staat. In het nazirijk rijpten nu de voorwaarden om het racistische uitroeiingsprogramma dienstbaar te maken aan de nagestreefde oorlogsdoelen.

Ging het er de Duitse imperialisten in de eerste wereldoorlog nog om vreemde territoria aan het Duitse machtsstreven te onderwerpen en de daar wonende volken te beroven, dit keer ging het om veel meer: om de volledige, totale verdrijving van de overwonnenen uit de veroverde gebieden -eerst en vooral in Oost-Europa- en om hun biologische decimering. Nadat het doel was vastgesteld waren alle middelen geheiligd om dat te bereiken. Getroffen maatregelen werden slechts door hun nut bepaald, morele overwegingen of scrupules telden niet.

Dat was ook de karikatuur van de voorgenomen "totale" oorlog, die niet meer slechts door strijdende partijen zou worden uitgevochten, maar die zich richtte tegen de gezamenlijke burgerbevolking, tegen vrouwen, kinderen en ouden van dagen.

"Ik ben er van overtuigd," verklaarde één van de hoofdverantwoordelijken voor de massamoord in Polen, SS-Obergruppenführer Von dem Bach-Zelewski voor het Neurenbergs oorlogsmisdadigers-tribunaal, "dat wanneer men jaar in en jaar uit de leer predikt dat het Slavische ras een minderwaardig ras is, en dat de Joden niet eens mensen zijn, de gevolgen daarvan niet uitblijven."
 
 
 
 
 
 

DE ROL VAN DE CONCENTRATIEKAMPEN IN DE FASCISTISCHE STAAT
 
 

Toen na de Rijksdagbrand de eerste grote arrestatiegolf over Duitsland kwam, sleepten de SA- en de SS-hordes, die als 'hulppolitie' fungeerden, de gearresteerde anti-fascisten naar de gevangenissen en richtten, daar die al snel overvol raakten, hun eigen kerkers in op allerlei plaatsen, zoals in fabrieksgebouwen, oude burchten of in kelders van kantoorgebouwen.

Meestal voerde een plaatselijke hogere SA- of SS-Führer het bevel over deze detentie-centra. Hier waren de gevangenen overgeleverd aan de verdierlijkte instincten van sadistische nazibeulen. Rechteloos en zonder enige bescherming.
 
 

Afgrijselijk waren deze 'wilde concentratiekampen" in de eerste fase van de fascistische dictatuur. Vele anti-fascisten werden op beestachtige wijze doodgemarteld, anderen werden gek onder de geraffineerde folteringen of gaven er de voorkeur aan zichzelf het leven te benemen.

Toen het bericht van deze gruweldaden in de publiciteit kwam, en ook in het buitenland bekend werd zag de nazileiding zich gedwongen stappen te ondernemen tegen een paar van de ergste moordenaars en een aantal martelkelders te sluiten.

Een decreet van 12/26 april 1934 bepaalde dat slechts de geheime staatspolitie (de Gestapo) iemand in Schutzhaft mocht nemen (Schutzhaft is inhechtenisneming ter bescherming van de staat).

De gevangenen werden overgebracht naar enkele centrale concentratiekampen en tegelijkertijd werd SS-Gruppenführer Theodor Eicke, die tot dan toe commandant van het concentratiekamp Dachau was geweest, benoemd tot inspecteur van de SS-Reichsführung in de nu gelegaliseerde concentratiekampen. Dat betekende natuurlijk niet het einde van de misdrijven. Integendeel, ze werden een geïntegreerd onderdeel van het totale concentratiekampen-terreursysteem. In maart 1934 bestonden er reeds zeven van dergelijke 'reguliere' concentratiekampen. De bekendste daarvan waren Dachau en Oranienburg bij Berlijn. Daarmee begon een nieuwe etappe in de geschiedenis van die kampen die nu als een geïntegreerd onderdeel van het fascistische regime, tot permanente inrichtingen waren geworden.

Binnen de SS werden de meest uitgelezen moordenaars bijeengezocht en samengevoegd in z.g. Totenkopfverbände. Die waren het die de bewaking van de kampen overnamen en het in Dachau ontwikkelde bestuursmodel toepasten op alle bestaande concentratiekampen. Dit bleef grotendeels wezenlijk hetzelfde tot het uitbreken van de oorlog. Daarna waren er in ieder kamp vijf taakgebieden:

In 1936 zette de trein der geforceerde fascistische oorlogsvoorbereiding zich in beweging en begon een nieuw concentratieproces binnen het concentratiekamp-systeem. De nazileiding sloot de bestaande kampen op Dachau en Lichtenburg na, en opende enige nieuwe, voor toekomstige grotere taken, naar "moderne" opvattingen gebouwde, hoofdkampen, waar nu alle gevangenen werden heen gebracht: Sachsenhausen (1936), Buchenwald (juli 1937), Flössenburg (mei 1938), Neuengamme bij Hamburg (december 1938) en Ravensbrück (mei 1939).

Na de novemberpogroms tegen de Joden in 1938 steeg het aantal ingezetenen van deze hoofdkampen tot meer dan 60.000. Intussen was echter met de inlijving van Oostenrijk in maart 1938, van het z.g. Sudetengebied in november 1938 en met instelling van het 'protectoraat' over het Tsjechische volk in maart 1939 een nieuwe situatie ontstaan. Wat de fascisten in Duitsland in verloop van vijf jaar in praktijk gebracht hadden, de vervolging, de isolatie en de moord op politieke tegenstanders van het naziregime en de discriminatie van andere burgers, voltrok zich daar nu in een paar weken.

De bezetters arresteerden duizenden antifascisten, vele Joden en anderen wier loutere bestaan als een gevaar voor hun bezettingsregime werd gezien en brachten hen naar ter plaatse gebouwde kampen. Eén van de beruchtste van deze kampen was Mauthausen in Oostenrijk, dat in augustus 1938 werd geopend.

In de nu volgende oorlogsjaren werd het netwerk van concentratiekampen steeds fijnmaziger en bestreek het alle door de fascisten bezette gebieden.
 
 

Rondom de hoofdkampen groepeerden zich dozijnen nevenkampen en dependances, en in Polen ontstonden de 'doodsfabrieken' waarvan het hoofddoel de industriële massavernietiging was van de onderdanen der onderworpen "minderwaardige" volken. Eind 1944 bestonden in het gebied dat door de Duitse imperialisten beheerst werd 28 van dergelijke hoofdkampen met meer dan 1000 bijkampen waarin meer dan 700.000 gevangenen verbleven wier gemiddelde levensverwachting niet meer dan negen maanden bedroeg. De administratie van dit gigantische onderdrukkingsapparaat groeide de toenmalige centrale instanties boven het hoofd. Op 19 januari 1942 decreteerde de leider van de SS, Heinrich Himmler, de samenvoeging van een aantal centrale instanties in het z.g. Wirtschaftsverwaltungshauptamt (WVHA, wat zoiets wil zeggen als economisch en administratief hoofdkantoor) aan de top waarvan kwam te staan de SS-Obergruppenführer Oswald Pohl die over meer dan l600 medewerkers de scepter zwaaide. Van de naar schatting 18.000.000 mensen die de fascistische Duitse concentratie- en vernietigingskampen passeerden kwamen er ongeveer 11.000.000 om het leven.

Tot aan het uitbreken van de oorlog was de voornaamste functie van de concentratiekampen om alle tegenstanders van het regime, de communisten allereerst, onschadelijk te maken. De politieke gevangenen werden hermetisch van de buitenwereld afgesloten en aan alle denkbare vormen van vernedering, slaag en folteringen, honger en sadistische chicanes onderworpen om hun moreel en wil tot verzet te breken. Alle pogingen daartoe leden echter schipbreuk door de algemene en broederlijke solidariteit van de gevangenen en ook buiten de kampen ging ondanks alle moeilijkheden het verzet verder. Nu begonnen de fascisten criminelen en asociale elementen de kampen binnen te brengen en daarmede deden ook spionage en omkoperij hun intrede, zaken die elke poging verzet te organiseren een waagstuk maakten van leven of dood.

Voor de moordenaarstroepen werden de concentratiekampen scholen voor toekomstige, grotere opdrachten. Hier werden zij systematisch afgericht om ieder door hun leiders minderwaardig geacht mensenleven te minachten en te vernietigen.

De Jodenpogroms waren generale repetities voor de latere massa-executies in de oorlog, waaraan mannen en vrouwen, kinderen en ouden van dagen, ernstig zieken en zwangeren zonder onderscheid ten offer vielen. Daarbij speelde de vraag van het arbeidspotentieel der gevangenen tot aan de eerste oorlogsjaren een ondergeschikte rol. De georganiseerde arbeid in het kamp beperkte zich tot het onderhoud en de uitbreiding van het kamp zelf alsmede de verzorging van het kamppersoneel. Voor het overige werd arbeid hoogstens gebruikt om gevangenen murw te maken. Zo liet men gevangenen zware rotsblokken heen en terug slepen tot ze er bij neer vielen. Pas onder druk van de militaire nederlagen in de Sowjet-Unie brak bij de SS-leiding het besef door, dat het potentieel aan arbeidskrachten in het door de fascisten beheerste gebied niet onuitputtelijk was, maar integendeel in het verloop van de onophoudelijke terugtocht van de Duitse troepen voor het Rode Leger op steeds dreigender wijze ineenschrompelde. Zo besloot de SS-leiding na beïnvloeding door de grote concerns (met IG Farben voorop) in 1942 een gedeelte van dit arbeidspotentieel ten goede te laten komen aan de bewapeningsindustrie. In toenemende mate werden gevangenen aan industriebedrijven verhuurd en daar onder onmenselijke arbeidsomstandigheden uitgebuit, zonder dat echter het eigenlijke doel van de gevangenschap in het concentratiekamp uit het oog verloren werd: de fysieke vernietiging der gevangenen, die slechts enkele maanden werd uitgesteld. Zo ontstond een nieuwe vorm van uitbuiting en uitroeiing, de vernietiging door arbeid. Slechts wanneer men de toekomstplannen van het Duitse imperialistische systeem en haar fascistische uitvoerders voor ogen houdt, waarin het concentratiekamp-systeem haar vastomlijnde functie heeft, kan men bevroeden hoe moeilijk het voor de individuele gevangene was in de bont geschakeerde massa van gevangenen uit alle landen, waarvan de meesten niet eens begrepen waarom men hen gevangen gezet had en wilde doden, er de moed in te houden, om maar te zwijgen van het organiseren van verzet tegen de vernietigingsmachine van het fascisme.
 
 
 
 
 
 

HET ONTSTAAN VAN HET VROUWENCONCENTRATIEKAMP
 
 

Vanaf de eerste dag van de fascistische dictatuur stonden vrouwen in de voorste rijen van de Duitse verzetsstrijders. Ook zij werden, net als de mannen, de folterkelders in gesleept en moesten zo mogelijk nog meer verschrikkingen ondergaan dan hun broeders in het lijden. Vele vrouwen en meisjes werden tot langdurige gevangenis- en tuchthuisstraffen en, na 1937, ook ter dood veroordeeld. Vrouwelijke bestuursleden van de communistische en de sociaal-democratische partij werden na het uitzitten van hun straf, maar ook zonder veroordeling in Schutzhaft genomen. Hun aantal was zo groot dat de nazi-leiding besloot hen in een eigen kamp onder te brengen. Dat gebeurde reeds in de loop van de zomer van 1933. In Moringen am Solling hadden de fascisten in maart 1933 het vroegere provinciale werkhuis als concentratiekamp voor ongeveer 330 mannen ingericht. Maar reeds na enkele maanden bracht men die over naar andere kampen en werden de eerste vrouwen en meisjes naar dit toekomstige vrouwenconcentratiekamp gebracht.

Na enkele jaren bleek dat Moringen niet groot genoeg was om het gestaag groeiende aantal vrouwelijke gevangenen op te nemen. Op 15 december 1937 werden vanuit Moringen 500 ingezetenen overgeplaatst naar het grotere concentratiekamp Lichtenburg, dat van nu af aan het centrale vrouwenconcentratiekamp was. Maar ook Lichtenburg kon het ten gevolge van het snelle stijgen van het aantal gevangenen niet meer aan en zo besloot de nazileiding een nieuw vrouwenkamp in te richten, dat de met het oog op de oorlog te verwachten massale toestroming van duizenden vrouwen kon opnemen.

Zoals alle concentratiekampen moest ook het voor vrouwen bestemde kamp enerzijds verkeersmatig makkelijk bereikbaar zijn en toch een zo volledig mogelijke isolering van de gevangenen mogelijk maken. De kleine gemeente Ravensbrück in de buurt van Fürstenberg leek de fascisten een ideale plaats. Fürstenberg is per spoor te bereiken en heeft een directe aansluiting met Berlijn. Tussen de stad en het concentratiekamp ligt de bekoorlijke SchwedtSee. Dat zorgde voor een goede isolatie, des te meer daar de boeren die tussen Fürstenberg en Ravensbrück woonden, net als de andere bewoners in de omgeving door omvangrijke beveiligingsmaatregelen, maar ook door hun angst, verhinderd werden in de buurt van het concentratiekamp te komen.

Het Brandenburgse landschap met haar meren, glooiende heuvels, dennen- en berkenbossen is mooi. Voor het genieten van deze schoonheid hadden de 500 gevangenen die in de herfst in vrachtwagens uit het concentratiekamp Sachsenhausen bij Oranienburg hier heen kwamen geen tijd. Deze mannen in blauw-grijs gestreepte gevangeniskleding moesten gelijk met grondwerk beginnen. Eerst werd een klein mannenkamp gebouwd, daarna een vrouwenconcentratiekamp. Met de bouw werd ondanks vorst, sneeuw en koude van de winter 1938/1939 doorgegaan. Voortdurend opgejaagd door de SS bouwden deze gevangenen veertien woonbarakken, een uit twee barakken bestaande ziekenafdeling en bij de kampingang een langgerekt houten gebouw met een doucheruimte en een keukeninstallatie. Om het kamp heen werd een hoge stenen muur gebouwd met daarop prikkeldraad dat onder stroom stond. In het voorjaar van 1939 was het grootste vrouwenconcentratiekamp van nazi-Duitsland klaar voor de opvang.
 
 
 
 

SS-BEWAKERS EN BEWAAKSTERS
 
 

De jonge SS-mannen die voor de concentratiekampbewakingsdienst bestemd waren als vaste kern, werden volgens alle regels van het Pruisisch kazerneplein afgericht. Gedrild en nog eens gedrild met het doel "staalharde mannen" van hen te maken, die zich nooit als "wekelingen" voordoen en die geen menselijk gevoel tegenover hun slachtoffers kennen. "Ik weet dat er zeer veel mensen in Duitsland zijn, die zich niet goed voelen als zij deze zwarte jas zien; daar hebben wij begrip voor en we verwachten niet dat we door al te velen worden geliefd," zei Heinrich Himmler in 1935 te Goslar vol trots tot zijn gevreesde moordenaarsbendes. Wanneer de SS na hun eigen harde opleiding op de gevangenen werd losgelaten, werden dezen het slachtoffer van hun opgekropte razernij.

Opgevoed in de geest van superioriteitswaan zagen zij in de gevangen genomen communisten, sociaal-democraten en Joden 'untermenschen' die men ongeremd mocht terroriseren, afranselen, kwellen en doden.

De SS-mannen die zich daarbij bijzonder flink toonden konden op een snelle bevordering rekenen. De meeste aanvoerders van "vaste kernen" hebben zich op deze manier naar een hogere rang geslagen en gemoord. Zij hebben door hun sadisme carrière gemaakt.

In het concentratiekamp Ravensbrück waren er:

Aan het hoofd van het kamp stond de kampcommandant, terzijde gestaan door zijn adjudanten. De leider van de administratie was ondergeschikt aan de kampleiding, en had tot taak alle economische aangelegenheden van het kamp te regelen.

Aan het eind van 1941 werd het gehele arbeidsgebied van het kamp, het bestuur en de organisatie van een Arbeitsdienst onder het bevel gesteld van een Arbeitseinsatzführer. Hij kon iedere gevangene die hem door de Kommando- of Blockführer aangewezen werd of die hemzelf bij zijn controleronde op één of andere manier opviel, tot zodanige arbeid dwingen dat die de dood tot gevolg had.

Daarnaast was de Arbeitsdienstführer verantwoordelijk voor de samenstelling van de ArbeitAussenkommando's (buitencommando's) voor transporten, die niet zelden de gezondheid of het hele leven kostten en door de vrouwen zeer gevreesd werden.

Voordat de SS-officieren naar Ravensbrück kwamen hadden zij reeds in andere concentratiekampen bewezen dat ze bereid waren onvoorwaardelijk ieder bevel van de Führer uit te voeren, dat ze bereid waren weerloze mensen te kwellen, te slaan en te vermoorden. De vrouwelijke gevangenen die uit het concentratiekamp Lichtenburg naar Ravensbrück kwamen werden door SS-Aufseherinnen begeleid.

De eerste SS-Aufseherinnen waren daarvoor instructrice geweest bij de vrouwelijke arbeidsdienst. Het waren bewuste nationaalsocialisten die fanatiek de bevelen van de Führer opvolgden. Naast dit vaste personeel werden er ook vrouwen in bedrijven en via advertenties geworven die bereid waren een functie te aanvaarden als "Aufseherin van werkschuwe vrouwen". Zij moesten hun zuiver Arische afstamming aan kunnen tonen en kregen hun opleiding direct in het concentratiekamp. Men hield hen in het bijzonder voor dat communisten, sociaal-democraten en andere tegenstandsters van het fascistische regime 'untermenschen' waren. Hen werd ingeprent dat zij speciaal de vrouwen uit Oost-Europa, alsmede de Zigeunerinnen en Jodinnen als zijnde van 'minderwaardig ras' een strenge behandeling moesten geven. Aan het concentratiekamp Ravensbrück waren 3500 Aufseherinnen verbonden, die hier ook hun opleiding kregen en verdeeld werden over Aussenlager (buitenkampen) en Aussenkommando's (buitencommando's). Deze vrouwen werden na hun opleiding in de SS opgenomen en hen werd de eed afgenomen. Zij kregen grijze uniformjasjes en broekrokken, hoge zwarte kaplaarzen en een pet. De materiële omstandigheden waaronder deze vrouwen leefden waren zeer goed. Allemaal hadden ze spaarrekeningen geopend. Niet weinigen onder hen hadden zich verrijkt aan de eigendommen van gevangenen. Dit voorrecht was echter voorbehouden aan de SS-leiding. Herhaaldelijk werd de Aufseherinnen het stelen verboden. Op 16 november 1944 wendde de SS-Gruppenführer en Generalleutnant der WaffenSS en Amtgruppenchef D van het SS Economisch en Administratief Hoofdkantoor zich nogmaals via een circulaire tot alle kampcommandanten met het volgende:

"Het aantal strafzaken tegen Aufseherinnen in de concentratiekampen is de laatste tijd schrikbarend toegenomen. De chef van het hoofdkantoor beveelt in verband daarmee het volgende: Alle Aufseherinnen in de concentratiekampen moeten over hun plichten worden onderricht. Het onderricht moet in het bijzonder de nadruk leggen op het absolute verbod van persoonlijke omgang met gevangenen onder alle omstandigheden en in iedere betrekking en op de verplichting andermans eigendom onder alle omstandigheden te respecteren en een gewetensvolle uitvoering van de bewaking der gevangenen.

De Aufseherinnen worden erop gewezen dat zij als personeel van de WaffenSS onder SS- en politietucht staan en met zware bestraffing door SS- en politiegerechten rekening moeten houden wanneer zij strafbare daden begaan."
 
 

Voor het werk als SS-Aufseherin meldden zich meestal vrouwen die weinig geleerd hadden en in hun denkwijze primitief waren. Deze mensen werden grenzeloos gewelddadig tegenover mensen die, voor zover het politieke gevangenen betrof, in ieder geval geestelijk en in moreel opzicht ver boven hen stonden. De SS-vrouwen hadden dat in de gaten en compenseerden dit gevoel door een bijzondere gestrengheid en wreedheid aan de dag te leggen. Tussen de SS-Aufseherinnen en de SS-mannen was een soort competitie wie het beste in staat was tot een onmenselijke behandeling van de gevangenen. Want menselijk mochten de 'untermenschen' niet behandeld worden.

Op 25 juli 1944 werd een nieuwe, versterkte 'totale mobilisering' door de naziregering afgekondigd. Het was één van de gevolgen van de grote nederlagen van het fascistische leger in de zomer van 1944. Tegelijkertijd volgde een nieuwe arrestatiegolf. De terreur werd verhevigd, want enerzijds groeide de oorlogsmoeheid, anderzijds de anti-fascistische verzetsbeweging. Door angst voor straf moesten de mensen voor de voortzetting van de oorlog gepaaid worden. Dit streven van de fascistische regering werkte ook door in de concentratiekampen. Hier mocht de terreur niet verslappen. Mochten geen contacten ontstaan tussen Aufseherinnen en gevangenen. Dit werd b.v. opnieuw beklemtoond in het bevel van 27 februari 1945.

In dit bevel van de SS-Obergruppenführer en Generaal van de WaffenSS, Oswald Pohl, die tegelijkertijd chef van het SS-hoofdkantoor voor Economie en Administratie was, staat te lezen:

"Voor het gehele ressort van de SSWVHA, met inbegrip van alle instanties en bedrijven wordt met onmiddellijke ingang bevolen dat:

l. Wie met een gevangene persoonlijke betrekkingen aanknoopt, wie buiten dienst met een gevangene spreekt, wie aan een gevangene iets geeft, verkoopt of ruilt, wie van een gevangene iets aanneemt, wie voor een gevangene een brief of bericht verstuurt, heeft de grondbeginselen van de SS verraden, de nationaal-socialistische wereldbeschouwing en het Duitse volk. Hij (Zij) zal voor een oorlogstribunaal worden gedaagd en met lange tuchthuisstraffen of de dood worden bestraft.

2. Wie van dergelijke persoonlijke betrekkingen weet heeft en daarvan bij zijn meerderen niet gelijk aangifte doet, wordt wegens insubordinatie eveneens voor de krijgsraad gedaagd. Ook hij (zij) kan een zware bestraffing tegemoet zien.

3. De hoofden van dienst, groepsleiders enz. zijn ervoor verantwoordelijk dat iedere soldaat, speciaal iedere SS-er, iedere Aufseherin en het gehele personeel van dit bevel in kennis wordt gesteld. . . . "

Overeenkomstig hun scholing meldden de SS-Aufseherinnen zelfs de kleinste overtreding van de gevangenen aan de kampleiding, die de strengste straffen oplegde. Daarmee nog niet tevreden namen de SS-vrouwen zelf al snel de bestraffing ter hand: zij sloegen op weerloze vrouwen in, hitsten hun op mensen afgerichte honden tegen hen op. Deze honden werden gedresseerd door de hondengeleidster en -africhtster Gertrud Rabenstein. Onder haar commando werden de honden, die trouwe begeleiders van de mens, tot bloedhonden, tot ondieren die zich in het vlees van de gevangenen vastbeten en diepe wonden veroorzaakten.

In het proces voor de rechtbank van Neubrandenburg werd de vroegere Aufseherin Erika Bergmann, geboren Helling, op l2 november 1955 tot levenslange tuchthuisstraf veroordeeld. In de toelichting van het vonnis staat: "De beklaagde heeft als Aufseherin in het concentratiekamp Ravensbrück in de tijd van 1945 tot 1945 gevangenen mishandeld. Op een dag had deze Aufseherin opdracht gekregen een colonne van Ravensbrückse gevangenen buiten het kamp te brengen voor egaliseringswerk. Zij hitste haar hond op tegen een ongeveer 20 jaar oude Zigeunerin, die naar haar mening te langzaam werkte. Het ondier op vier poten scheurde het onderlichaam van het meisje aan stukken. Bloedend en met naar buiten hangende darmen werd de bewusteloze op bevel van Bergmann in het riet gelegd en daar enige uren achtergelaten. Bergmann verbood de vrouwen zich om de zwaargewonde te bekommeren. Toen de colonne 's avonds naar het kamp terugkeerde en de Zigeunerin wilde meenemen, vond men alleen maar een lijk. De vrouw was doodgebloed."

Het deed deze SS-vrouw zichtbaar genoegen haar op mensenbloed afgerichte hond bij het verscheuren van gevangenen gade te staan. Eens gaf ze de hond het bevel om twee Zigeunerinnen aan te vallen. De vrouwen werden gebeten in ribben en voeten. In de herfst van 1945 werd een Poolse door de hond van Bergmann zwaar aan een hand gewond. De vrouw moest ondanks de wond werken en kreeg geen toestemming zich gelijk te laten verbinden. Een getuige verklaarde in het proces dat ze door Bergmann zo geslagen werd dat ze een half jaar blind was. Reden voor deze beestachtigheden waren de haren van die gevangene. Die waren, kort nadat ze afgeknipt waren, krullend aangegroeid. En krullen waren voor een gevangene streng verboden.

Een andere keer werd dezelfde getuige door Bergmann geslagen en met de voeten tegen het lichaam geschopt, omdat zij het gewaagd had in de regen een hoofddoek om te doen. Daarbij schreeuwde de SS-vrouw: "Wie gevangene is, die is geen mens."

Twee gevangenen die in een kelder werkten waar door nalatigheid van SS-ers duizenden kilo's groenten bedierven, hadden stiekem rapen weggenomen om de honger te stillen. Bergman sloeg de vrouwen met een heklat in elkaar en pakte ze daarna nog eens aan met de hondenriem. De ene gevangene was overdekt met zwellingen, de anders gezicht was door een spijker opengehaald.

Na het 'strafstaan' van een 61-jarige vrouw gedurende negen uur bij grote koude in de open lucht, overgoot Bergmann de bevriezende en rillende met ijskoud water. De oude vrouw overleed aan de gevolgen evenals een Zigeunerin die door Bergmann zolang werd afgeranseld tot zij in elkaar zakte.

De SS-Aufseherin Bergmann was 1 van de 5500 in Ravensbrück opgeleide Aufseherinnen. Toen enige van hen na de nederlaag van het fascisme rekenschap moesten afleggen, probeerden zij hun wandaden te loochenen. Anderen, zoals de Aufseherin Margot Kaiser verklaarden in het Hamburgse proces van december 1946 onaangedaan: "Ikzelf heb 70 personen op 'de ranselbok' (een marteltuig) getuchtigd, van wie tien vrouwen na de uitvoering van de straf stierven." Het onmenselijke, barbaarse fascistische systeem had uit deze vrouwen brutale ondieren in mensengestalte gemaakt.
 
 

foto

SS-Aufseherinnen bij hun arrestatie in1945
 
 
 
 

DE GEVANGENEN
 
 

De in de concentratiekampen gekerkerde verzetsstrijdsters tegen het Hitlerfascisme kwamen uit alle lagen van het Duitse volk, maar het meest uit de arbeidersklasse. Vooraan stonden de in de communistische partij van Duitsland georganiseerde genossinnen. Net als de genossen bleven zij ondanks vervolging en moordterreur hun partij, de revolutionaire Duitse arbeiderspartij trouw, en zetten zij de strijd tegen imperialisme, fascisme en oorlog voort. Van de 500.000 leden die in 1933 in de KPD georganiseerd waren, werden er 150.000 vervolgd, gevangen gezet of vermoord. De vrouwelijke communisten bewezen, evenals de mannen hun principevastheid en hun heldenmoed. Ook de vrouwelijke partijgenoten saboteerden het werk in de bewapeningsindustrie; zij hielpen de vervolgden met schuilplaatsen en brood. Zij hielden verbindingen in stand tussen de illegale verzetsorganisaties en de afzonderlijke partijleden en slaagden er ook in verbroken verbindingen opnieuw te leggen. Zij betoonden solidariteit met de gezinnen van vervolgde anti-fascisten. Een belangrijke opdracht in de illegale strijd was het uitgeven en distribueren van anti-fascistische literatuur. Onder de voorwaarden der illegaliteit waren bedrijfskranten en vlugschriften één van de belangrijkste schakels tussen de partijleiding en de leden, alsmede tussen de KPD en de volksmassa's. In illegale geschriften, die als reisgidsen of kookboeken waren gecamoufleerd werd de Duitse burgers, en speciaal de Duitse arbeiders, verteld over de misdadige oorlogsplannen van de fascisten. Dat was des te belangrijker omdat in de kranten en op de radio journalisten en sprekers, en op scholen de leraren het revanchisme en chauvinisme aanwakkerden. Zij allen predikten en verbreidden de 'lebensraum'-theorie.

Het werd er bij de mensen ingehamerd, dat de Duitsers niet alleen het recht hadden, maar ook aanspraak konden maken op koloniën, omdat zij een "volk zonder ruimte" waren. In schitterende kleuren werd geschilderd dat door de bezetting van andere landen de eigen welvaart zou kunnen worden verhoogd. Tegelijkertijd werden leger, luchtmacht en marine vergroot en werden miljarden marken aan bewapening uitgegeven. "De Rode Vlag" het centraal orgaan van de communistische partij van Duitsland verscheen ook in de illegaliteit. De journalist Walter A. Schmidt verhaalt in zijn herinneringen dat in Solingen-Ohligs in februari 1936 een illegale drukkerij de lucht in vloog. De Gestapo constateerde dat alleen al hiervandaan 300.000 exemplaren van de Roten Fahne en duizenden andere illegale geschriften verspreid waren.

Walter Ulbricht schreef in zijn artikel Het Vierde Wereldcongres van de Komintern en de Communistische Partij van Duitsland: "Tegenwoordig kunnen de leidende functionarissen van de communistische partij slechts in zeldzame gevallen en met grote tussenpozen persoonlijk de lagere functionarissen instrueren en zij leiden daarom de partijorganisaties door middel van de Rote Fahne en ander gedrukt materiaal."

De betekenis van de Rote Fahne voor de klassenbewuste arbeider heeft de revolutionaire Duitse dichter Erich Weinert in zijn gedicht "De illegale krant" beschreven:

Wanneer je de illegale krant leest,
In het geniep,
En daarin de stem van je broeder hoort,

Dat je hoofd en je hart weer warm wordt,
Oplevend van revolutionaire gramschap,
Denk dan aan hen in het donker kameraad,
Die wat jou weer heeft verwarmd schreven,
Vermenigvuldigden met een geheim apparaat,
Denk aan hen die het blad verspreiden,
Die het sleepten door het kronkelend labyrint
Voor jou
Het manifest der mensenrechten,
Op alle wegen loeren folterknechten
Geef het door, wanneer je je hebt gewarmd,
Dat iedere vonk gloeie in de navel,
De tijd zal aanbreken. Want alles overwinnend,
En niet kapot te krijgen,
Is dat, wat met bloed is geschreven.

De krant zowel als andere geschriften werden ook in het buitenland gedrukt. Dikwijls waren meisjes en vrouwen de koeriers, die met levensgevaar Rote Fahne uit de buurlanden naar Duitsland brachten. Ondanks het opvolgen van de regels der conspiratieve bezigheden gebeurde het steeds weer dat verzetsorganisaties aan de Gestapo bekend werden, dikwijls door verraad en dikwijls ook door onvoorzichtigheid. De gepakte leden van deze groepen werden draconisch bestraft. Net als de mannen gedroegen de vrouwen zich bij de verhoren dapper. Zij werden beestachtig afgetuigd en op sadistische wijze gemarteld om de namen van andere Hitlertegenstanders prijs te geven. Maar de vrouwen zwegen en hielden ondanks de martelingen stand. Vele van deze Duitse anti-fascisten kwamen elkaar in verschrikkelijke omstandigheden in Ravensbrück weer tegen. Arbeidsters en vrouwen van arbeiders, kantoorbediendes en leraressen, studenten en artsen, jong en oud, allemaal droegen zij de rode driehoek van de politieke gevangenen. Niet zelden namen de fascisten vrouwen en meisjes gevangen waarvan de man of broer als lid van de illegale KPD of van verzetsorganisaties gezocht maar niet gevonden waren. Een dergelijk gevangen nemen van familieleden is natuurlijk in geen enkel wetboek te vinden, maar de fascisten bekommerden zich niet om een rechtsbasis voor hun handelen. Hun hele terreursysteem betekende toch een breuk met iedere wettelijkheid en een verkrachting van de burgerrechten. Zo werden meisjes en vrouwen maandenlang, soms zelfs jarenlang in Ravensbrück opgesloten. Voor straf, omdat hun familieleden niet gevonden werden.

Heinrich Himmler gaf in zijn rede voor de Gauleiders op 3 augustus 1944 een z.g. ideologische reden voor deze Sippenhaft (d. i. het gevangen nemen van familieleden wanneer de gezochte niet kan worden gepakt) met de woorden:

"Dan zullen wij. . . hier een absolute Sippenhaftung invoeren. We zijn daarin al voorgegaan, en hebben ernaar gehandeld. . . U hoeft slechts de Germaanse sagen na te lezen. Wanneer zij een familie in de ban deden en vogelvrij verklaarden of wanneer er bloedwraak in de familie was, dan was men mateloos consequent. Wanneer de familie dan in de ban gedaan was en vogelvrij zeiden zij: Deze man heeft verraad gepleegd; het bloed is slecht, dit is verradersbloed, dan moet worden uitgeroeid. En bij bloedwraak werd er uitgeroeid tot aan het laatste lid van de familie. . "
 
 

foto

 Heinrich Himmler inspecteert Ravensbrück
 
 

Toen op 13 mei 1939 367 vrouwelijke gevangenen worden binnengebracht in Ravensbrück waren dat bijna uitsluitend communisten, sociaal-democraten en andere anti-fascisten. Onder de politieke gevangenen waren er veel, die wegens illegale werkzaamheden, wegens z.g. voorbereiding van hoogverraad al drie, vier of zelfs vijf jaren gevangenis- of tuchthuisstraf uitgezeten hadden. Toch waren zij niet in vrijheid gesteld d.w.z. naar huis gestuurd, maar als "onverbeterlijke staatsvijanden" naar het concentratiekamp gesleept. Daar moesten de meesten tot aan het einde van de oorlog en de nederlaag van het fascistische regime blijven.

In het transport van mei 1939 bevonden zich ook Jehova's getuigen, een sekte die al in 1933 door de nationaal-socialisten verboden was, omdat hun aanhangers militaire dienst weigerden en daarnaast iedere staatsorganisatie als duivelswerk beschouwden. Met het eerste transport werden ook criminelen, z.g. beroepsmisdadigers afgeleverd. Zij werden na het uitzitten van hun straf in gevangenissen en tuchthuizen naar het concentratiekamp gebracht met de bedoeling hen daar te liquideren.

Tot de politieke gevangenen behoorden ook Joodse vrouwen en meisjes die actief tegen het fascisme gestreden hadden. Hun lijden was bijzonder groot, daar het antisemitisme immers een vast bestanddeel van het programma van de nationaal-socialisten was. Daarbij waren de Duitsers een "uitverkoren" volk, dat het recht had over de "minderwaardigen", over de Joden onbeperkt te beschikken, ja, ze zelfs te vernietigen.

Het honderden jaren oude antisemitisme in Duitsland nam sinds de oprichting van de nazipartij de vorm aan van een woeste en tomeloze hetze, die na de machtsovername in 1933 nog toenam. Het was het streven der fascisten om de ontevredenheid van grote delen van de werkende bevolking over het sociale onrecht in het kapitalistische Duitsland met het antisemitisme af te leiden.

De onderdrukten en uitgebuiten mochten hun vijanden niet herkennen in de grote bank- of monopolieheren, ongeacht hun godsdienst of ras, en hen bestrijden, maar hun haat moest zich tegen de Joden richten. De hetze bereikte in november 1938 een hoogtepunt tijdens de z.g. Kristallnacht toen de systematische organisatie van Jodenpogroms ertoe leidde dat in steden en dorpen Joodse winkels werden geplunderd en vernietigd. Synagogen gingen in vlammen op. De Joodse bevolking werd gedwongen een collectieve geldboete van 1.000.000.000 mark aan de Duitse regering te betalen. Direct na de Kristallnacht vaardigde de fascistische regering een reeks wetten en verordeningen uit, waarmee de reeds gedreigde onteigening der Joden werkelijkheid werd.

Alle grote concerns verrijkten zich door de z.g. Arisierung. Zij namen bedrijven en banken over die aan Joden hadden toebehoord. Duizenden mensen werden omgekocht door die Arisierung en nauwer met het fascistische systeem verbonden. Zakenlui en intellectuelen verheugden zich over de uitschakeling van de Joodse concurrentie. Officiële borden in openbare ruimtes, in restaurants, cafés, bioscopen en theaters verboden de Joden de toegang. In praktijk waren de Joden vogelvrij verklaard. Velen van hen kwamen bij pogroms om het leven. Tienduizenden werden door de Gestapo gearresteerd, gemarteld, bespot, vernederd, geslagen en in concentratiekampen opgesloten.

De Jodenhetze en de pogroms waren een bestanddeel van de psychologische oorlogsvoorbereiding. Zij dienden er niet in het laatst toe, ieder menselijk gevoel van medelijden en meevoelen, ieder solidariteitsgevoel af te stompen.

Daarnaast was de wrede terreur tegen de Joden een middel tot afschrikking en intimidatie.

Na de overval op de Sowjetunie, toen de Duitse imperialisten de alleenheerschappij over Europa bereikt hadden en de wereldheerschappij binnen handbereik achtten, begonnen zij met de "uiteindelijke oplossing van het Joodse vraagstuk".

Het tot nu toe gevolgde vernietigingsproces ging de machthebbers te langzaam. Systematisch en op industriële wijze werd de vernietiging aangepakt. Niemand mocht overleven. Zes miljoen mensen kwamen om in de gaskamers van Auschwitz, Lublin, Majdanek, Ravensbrück en in andere concentratiekampen.
 

Nadat de gevangenen uit het kamp Lichtenburg naar Ravensbrück overgebracht waren, liep het nieuwe kamp snel vol. Bijna dagelijks arriveerden transporten met politieke gevangenen en criminelen. Zij trokken in de veertien woonbarakken.

Allen droegen dezelfde grijs en blauw gestreepte gevangeniskleding. Compleet was de gevangeniskledij pas met het gevangenenkenmerk, d.w.z. met de passende driehoek en het nummer dat op de mouwen zichtbaar moest worden gedragen.

Verdwenen was daarmee de naam van de gevangene. Wie zich liet zien zonder driehoek of nummer kon rekenen op zware straffen. De kleuren van de driehoek dienden ter onderscheiding van de verschillende categorieën van gevangenen.

ROOD: Schutzhäftling (als regel politiek gevangene)

BLAUW: Ausweisungshäftling (gevangenen die het land uit moesten, emigrant, statenloze)

PAARS : Jehova' s getuige

GROEN : Beroepscrimineel (BV)

ZWART: Asociaal (ASO)

Bij het merken van Joodse gevangenen ging men als volgt te werk: een gele driehoek gold als ondergrond en als het een politieke gevangene betrof werden de gele en de rode driehoek zodanig bevestigd dat ze samen een davidster vormden (een Joods symbool). Recidivisten, dat zijn gevangenen die al eerder in een concentratiekamp hadden gezeten, kregen over hun driehoek nog een smalle streep in dezelfde kleur. Gevangenen uit het strafblok kregen een zwarte stip op hun driehoek.

Gevangenen uit Europese landen, die na het uitbreken van de oorlog arriveerden, kregen behalve de rode driehoek ook nog de eerste letter van het land van herkomst. Zo kregen de Polen een P, de Fransen een F. Het indelen in bepaalde categorieën vond plaats op instructie van de Gestapo en Kripo (Kriminalpolizei) .

Met behulp van deze onderscheidingen en uiterlijke kentekenen probeerde de SS de gevangenen tegen elkaar uit te spelen. De 'politieke' Joodse en buitenlandse vrouwen ondervonden dat het eerst.

Tegelijkertijd waren deze driehoeken een waardevolle hulp voor de anti-fascistische gevangenen. Zij wisten immers dat de SS-bewakers en Aufseherinnen onder de criminelen hun bondgenoten zochten en daaronder ook menige gewillige spion en verklikker vonden. Dat behoorde van het begin af aan tot het systeem van het concentratiekamp. Opnieuw werd dit in een geheime circulaire, gericht aan de commandanten van alle concentratiekampen van 31 maart 1944 bevestigd. In genoemde circulaire van het SS-WirtschaftsVerwaltungshauptamt, Amtsgruppenchef Dstaat het volgende te lezen:

"Het is onbetwist noodzakelijk en belangrijk gebleken dat de gevangenen in de kampen door geschikte medegevangenen (spionnen) in de gaten gehouden worden. De kampcommandanten moeten een bijzondere opmerkzaamheid aan te dag leggen voor de gang van zaken in het kamp, opdat zij niet op een dag door ongewenste voorvallen zullen worden verrast."
 
 

In Oostenrijk, in Tsjechoslowakije en in andere Europese landen woonden Zigeuners. Deze mensen, die vanwege hun tradities zeer moeilijk honkvast te maken zijn, werden door onwetenschappelijke en barbaarse theorieën van het nationaal-socialisme tot 'minderwaardig ras' bestempeld. De fascisten hadden besloten hen volledig uit te roeien. Honderden van deze ongelukkigen werden in concentratiekampen opgesloten; de mannen en zoons gingen naar Dachau, Sachsenhausen of Buchenwald , de vrouwen met de dochters en kleine kinderen naar Ravensbrück. Het eerste transport van 440 Zigeunerinnen en vele kinderen kwam op 29 juni 1939 in Ravensbrück aan. Deze, met geweld van hun mannen gescheiden vrouwen wisten helemaal niet wat hen overkwam.

Hun angstige manier van doen, hun luide gehuil en geklaag dreef de SS-bewakers en de Aufseherinnen ertoe hun sadistische neigingen op deze mensen de vrije loop te laten. De Zigeunerinnen werden bespot, bespuwd, geslagen en geschopt.

Met het Zigeunerinnentransport kwamen de eerste kinderen in het vrouwenconcentratiekamp: kleine en grotere, meisjes met mooie donkere ogen en zwart haar.

De transporten van buitenlandse vrouwen namen toe, naarmate de fascistische oorlogsmachine het ene na het andere land binnen viel. In maart 1939 marcheerde de Wehrmacht Tjechoslowakije binnen. Op 1 september 1939 ontketenden de Duitse fascisten en militaristen de Tweede Wereldoorlog. Met 55 divisies, 2500 tanks en 2000 vliegtuigen drongen zij Polen binnen. Directe aanleiding voor deze agressie was de door de SS in scène gezette overval op de Duitse radiozender Gleiwitz in Silezië, die in Poolse uniformen gestoken SS-ers op 31 augustus 1939 hadden uitgevoerd. Deze provocatie had ten doel de wereldopinie en het Duitse volk over de ware schuldigen aan de oorlog te bedriegen. Hitler had enige maanden tevoren aan de opperbevelhebbers openlijk gezegd, dat hij bij zijn besluit bleef "bij de eerste gelegenheid die zich voor doet Polen aan te pakken." Na de bezetting van Polen begon de oorlog tegen het westen, tegen Frankrijk en Engeland. In april 1940 bezette de fascistische Wehrmacht Noorwegen en Denemarken, in mei volgden België, Frankrijk, Luxemburg en Nederland. In al deze landen herhaalde zich hetzelfde als in Oostenrijk en Tsjechoslowakije: met de troepen kwam ook de Gestapo en begonnen de door de fascisten betaalde spionnen hun walgelijke praktijken tegen klassebewuste arbeiders, tegen communisten en sociaal-democraten, vooruitstrevende burgers en tegen Joden. Uit al deze landen werden meisjes en vrouwen door de Gestapo naar Ravensbrück gesleept.

Op 22 juni 1941 overviel Hitler-Duitsland zonder oorlogsverklaring de Sowjet-Unie. Reeds in mei 1941 vormde de SS z.g. Einsatzgruppen (SS-troepen voor bijzondere taken) die in de bezette gebieden van de Sowjet-Unie ieder verzet wreed bestreden, hele bevolkingsgroepen uitroeiden en communistische functionarissen, Joden en andere burgers van de USSR moesten vermoorden.

In oktober 1941 kwam het eerste transport van vrouwen uit de Sowjet-Unie in Ravensbrück aan. In hun dorpen en steden hadden de Wehrmacht- en SS-formaties huizen in brand gestoken en met de aardbodem gelijk gemaakt, jonge en oude mannen waren gedood, vele kinderen werden vermist. De samenstelling van transporten die uit het buitenland kwamen weerspiegelden de politieke gebeurtenissen, de verbijsterende oorlogsplannen van de Duitse imperialisten. In de ochtenduren van 10 juni 1942 arriveerden de Duitse fascisten in het kleine Tsjechische dorp Lidice. Zij zochten de schuldigen van een aanslag op het hoofd van het RSHA (Reichssicherheitshauptamt) en plaatsvervangend Reichsprotektor van Bohemen en Moravië, Reinhard Heydrich.

Op deze zomermorgen werden in Lidice alle mannen tussen de zestien en de zestig jaar oud doodgeschoten, de huizen werden in brand gestoken en het hele dorp met de grond gelijk gemaakt. De 106 kinderen uit het dorp werden naar naam en leeftijd geregistreerd waarna zij met geweld van hun moeders werden gescheiden en op transport gesteld naar Polen. Ieder kind kreeg een stuk karton om zijn nek gehangen waarop geschreven stond: "Terugkeer niet gewenst". Dit bevel gold echter niet voor een klein groepje blonde en blauwogige kinderen die 'gegermaniseerd' werden, d.w.z. bij Duitse gezinnen werden ondergebracht en tot Duits verklaard. Van het tragische lot van hun kinderen kwamen de moeders niets te weten. Van de 203 vrouwen en meisjes hebben er 60 de lichamelijke inspanningen, de kwellingen, de honger en de koude niet kunnen doorstaan. Zij behoren tot de tienduizenden die in het vrouwenconcentratiekamp werden vermoord.

De anti-fascistische Duitse vrouwen, de eerste bewoonsters van Ravensbrück vormden al spoedig een minderheid, want na 1943 werden er voornamelijk buitenlandse vrouwen opgesloten; in 1944 waren er gevangenen van 23 nationaliteiten.

Op 26/27 februari 1943 kwam het eerste transport van vrouwelijke Sovjetrussische krijgsgevangenen te Ravensbrück aan. Dat was het moment waarop de Duitse Wehrmacht bij de omsingeling van Stalingrad (nu Wolgagrad) moest capituleren en het Sovjet-Russische leger met deze overwinning een beslissende wending aan de Tweede Wereldoorlog gaf. De Sowjet-legers verdreven de bezetters stap voor stap. Het werd de volken der wereld duidelijk dat de Duitse Wehrmacht kon worden verslagen en dat de avontuurlijke plannen van de Duitse imperialisten tot mislukking gedoemd zijn.

Met het opsluiten van krijgsgevangenen in een concentratiekamp had de fascistische regering alle internationale regels en besluiten over de behandeling van krijgsgevangenen geschonden. De eerste 536 Sovjetrussische vrouwelijke krijgsgevangenen, die hun vaderland met het wapen in de hand verdedigd hadden, of als arts of verpleegster hadden dienst gedaan waren bij Sebastopol in krijgsgevangenschap geraakt. Over de reis vol ontberingen vertelt N. F. Charlamova: "Wij zijn met 536 vrouwen, verenigd in gevangenschap door het bittere noodlot. Men voert ons in gesloten goederenwagens ergens heen, door de Oekraïne, door Polen. Maar waarheen? Waarschijnlijk gaan we naar Duitsland. De wagens zijn propvol. Het is zo koud, dat zelfs je adem je niet verwarmen kan. Licht komt alleen door kieren naar binnen. Slechts éénmaal per dag, op een station, knarsen de sloten, piepen de scharnieren en gaat de deur open en net zolang tot iedereen een stukje brood heeft ademen we de frisse, opwekkende lucht in. Gedurende de negen dagen durende treinreis hebben we maar twee maal warm eten gekregen; een halve liter slappe koffie in Warschau en op één of ander Duits station nog een keer een halve liter warme vloeistof die voor soep moest doorgaan. Toen we eindelijk na negen dagen 's nachts ergens halt hielden, hoorden we krijsende vrouwenstemmen en hondengeblaf. De deur van de wagon wordt opengegooid. Op het perron is het donker. Zaklantarens die op ons gericht zijn flitsen aan. Vrouwelijke gestaltes in zwarte regencapes met capuchon lopen op en neer. Onder de capuchons zijn grijze veldmutsen met een hakenkruis zichtbaar. Elk van deze vrouwen heeft een herdershond aan de lijn. Dit zijn dus onze cipiers. . . . Zij grijpen ons bij de schouder, bij de armen en trekken ons de wagons uit. We krijgen schoppen wanneer we vallen. Dan worden we in twee rijen opgesteld en jaagt men ons door een bos. Buiten de vrouwen met zwepen wemelt het van de SS-ers met pistolen. Het geschreeuw vermengt zich met het blaffen van de honden. Wanneer we het bos achter ons hebben komen we bij een hoge stenen muur. De binnenplaats is elektrisch verlicht. We kijken om ons heen. Rondom ons lange lage barakken. Als de groep waarin ik zit de binnenplaats oversteekt, zie ik een paar vrouwen in gestreepte kleding, die aan hun voeten klompen dragen. De gezichten zijn gelig, rimpelig en uitgemergeld. Zij blijven staan om ons te bekijken. Hun blikken zijn vol treurnis en verdriet.

We kijken terug naar de vrouwen, maar snel worden we verder gejaagd door de Aufseherin."
 
 

Ondanks de verschrikkelijke, lange reis vol pijn en smart hadden de Sowjet-Russische krijgsgevangenen hun zelfbewustzijn niet verloren.

Gedisciplineerd en kalm stonden zij daar. Hun gelijke belevenissen, hun strijd tegen de Duitse indringers had hun gemeenschappelijkheid gesterkt. Zij werden door de Duitse anti-fascisten en ook door de andere politieke gevangenen van allerlei nationaliteiten geacht en gewaardeerd. Zij werden volledig geïsoleerd van de andere gevangenen gehuisvest. Na de opstand van Warschau in augustus 1944, die door de fascisten bloedig werd neergeslagen, kwamen duizenden vrouwen uit Polen in het concentratiekamp. Het aantal Poolse gevangenen was in alle jaren van 1939 tot 1945 heel groot. Naar Poolse schattingen passeerden ongeveer 35.000 Poolse vrouwen en meisjes het Ravensbrückse kamp.

De opmars van het Rode Leger dwong de fascisten in de herfst van 1944 het vernietigingskamp Auschwitz te ontruimen. Toen de transporten van politieke gevangenen, met vrouwen van vele nationaliteiten, met Zigeunerinnen en Jodinnen in Ravensbrück aankwamen, wekte dit bij de anti-fascistische vrouwen nieuwe hoop. Zij kwamen er immers zodoende achter dat het Rode Leger Duitsland naderde, en dat de dagen van het fascistische regime op hun eind liepen. Hoewel het tussen vrouwen van zovele nationaliteiten moeilijkheden opleverde om elkaar te begrijpen, waren zij toch verenigd door het gezamenlijke lijden. De meeste van de vrouwen hadden een gezin en maakten zich grote zorgen om hun echtgenoten, die niet zelden ook gevangene van de fascisten waren. Zij vreesden voor het leven van hun kinderen, van wie zij dikwijls niets wisten. Duizenden gevangenen van verschillende nationaliteiten en talen waren echter ook verenigd in hun buitengewone haat tegenover hun kwelgeesten, hun heimwee naar de vrijheid, de liefde voor hun volken en hun vaderland.
 
 

Bij het vrouwenconcentratiekamp behoorde ook een klein mannenkamp. De meeste mannelijke gevangenen hadden ambachtelijke beroepen zoals metselaar, elektricien, loodgieter, enz., die in het kamp van nut waren. Daarnaast waren er een paar commando's van mannelijke gevangenen in de bewapeningsbedrijven ingezet.

In juni 1941 kwamen er uit het concentratiekamp Dachau 300 mannelijke gevangenen die ingezet werden bij de bouw van fabrieken en van het Jugendschutzlager Uckermark. Dit transport werd gevolgd door anderen, bv. in maart 1942 toen ongeveer 1200 mannen uit het concentratiekamp Buchenwald kwamen. Vanaf november 1944 groeide ook in het mannenkamp het aantal gevangenen, omdat als gevolg van de opmars van het Rode Leger verschillende kampen werden opgedoekt.

De Oostenrijkse gevangene Otto Stiedl schrijft in zijn verhaal:

"Toen we destijds, half juli 1942 uit de steengroeven van het concentratiekamp Flossenbürg, wat gezondheid betreft al zwaar aangeslagen, na een 48 uren durende verschrikkelijke tocht in met prikkeldraad dichtgemaakte veewagens het kleine spoorwegstation Fürstenberg binnen reden, begon er voor ons een nieuwe lijdensweg. . . "

Ravensbrück was voor meisjes en vrouwen zowel als voor mannen een inferno. Maar in dit concentratiekamp leefden, nee, vegeteerden ook kinderen.
 
 
 
 
 
 

EEN MARTELPLAATS VOOR KINDEREN
 
 

Hoe verschrikkelijk de levensomstandigheden voor vrouwen en mannen in Ravensbrück ook waren, voor kinderen die helemaal niet begrepen waarom zij achter prikkeldraad moesten leven, was het bijzonder gruwelijk. Deze barbaarse vernietiging van kinderen, die door de fascisten in geen geval als 'tegenstanders' konden worden beschouwd, was een bestanddeel van de voorgenomen systematische uitroeiing van hele volken. In de aanklacht van het internationale gerechtshof, dat een deel van de Duitse oorlogsmisdadigers berechtte, staat: "Samen met de volwassenen roeiden de nazi-samenzweerders ook kinderen uit. Zij doodden ze samen met de ouders of afzonderlijk. Of per groep. Zij doodden hen in kindertehuizen en ziekenhuizen, begroeven ze levend, staken hen met bajonetten, vergiftigden ze of voerden experimenten op hen uitÖ. wierpen kinderen in de gevangenis of' in de martelkamers van de geheime staatspolitie, sloten hen op in concentratiekampen, waar ze door honger, martelingen en besmettelijke ziekten om het leven kwamen."

De kleine Zigeunerinnen die in juni 1939 met hun moeders naar Ravensbrück kwamen, waren de eersten. Beginnend in het voorjaar van 1942 werden met bijna ieder transport van buitenlandse vrouwen ook kleine en grotere meisjes en jongens in het vrouwenconcentratiekamp gebracht. Soms waren er 100, maar soms zelfs 400 kinderen in het kamp. Hierbij zijn dan nog niet geteld de kinderen die in het kamp geboren werden. Deze zuigelingen werden overigens zelden ouder dan vier weken. Poolse, Oekraïense en Hongaarse Jodinnen waren met hun kinderen naar het kamp gesleept. Nederlandse vrouwen brachten ongeveer 140 dochters en zoons, waaronder hele kleine kinderen, mee.

Al deze kinderen moesten dezelfde ontberingen doorstaan, dezelfde honger, dezelfde koude, hetzelfde ongedierte. Bij de urenlange tel-appèls moesten de kleinen naast hun moeder staan, of het nu onder een brandend hete zon was, of het nu regende of wanneer een sneeuwstorm over de appèlplaats raasde. Hoe verschrikkelijk moest het zijn om te zien hoe z'n geliefde moeder door een SS-er werd afgeblaft of afgeranseld. Er waren echter ook kinderen in het kamp die bij het transport van hun moeder gescheiden waren. Dikwijls waren deze kleinen verweesd omdat hun ouders hun laatste adem hadden uitgeblazen in een gaskamer. Door één of andere toevalligheid waren die kinderen in leven gebleven en moesten zij het verschrikkelijke lijden in Ravensbrück doorstaan.

Dan stonden de kleintjes in hun schamele kledij op appèl. Wanneer ze in het warme jaargetijde naar Ravensbrück waren gekomen hadden ze slechts lichte schoenen, sandalen of gymschoenen aan. Uit ondervoede gezichten staken grote en vragende ogen. De vrouwen van wie velen zelf moeder waren, dachten bij deze medelijdenwekkende aanblik ook aan hun eigen kinderen. Dikwijls hadden de vrouwen lange tijd geen bericht van thuis ontvangen, zij wisten niet of hun liefsten in nood waren of al door bommen waren gedood. Zij waren bang dat het voor hun kinderen erg belastend was, om te weten dat hun moeder in een concentratiekamp zat. De fascisten lieten de kinderen immers op een ruwe en wrede manier voelen dat hun ouders "vijanden van de staat" waren.

's Avonds, na een dag van afbeulen, honger en kou, wanneer de gevangenen opeengepakt lagen met pijn in rug en benen en aan thuis dachten, vertelde deze of gene vrouw wel over haar kinderen, waar ze zo naar verlangde en over de angst voor hun gezondheid en leven.

Er waren kleine kinderen in Ravensbrück die nog nooit in een eigen bed geslapen hadden. De vrouwen wilden al deze kleinen een beetje warmte en tederheid geven. Een oogopslag, een vriendelijk woord, zo probeerden zij de kinderen op te monteren, hun moed te geven en een gevoel van saamhorigheid en geborgenheid.

Vele vrouwen brachten persoonlijke offers om hier en daar te helpen.

Zo hielpen Poolse vrouwen die in de herfst van 1944 in de keuken werkten, enkele kinderen met brood. Dat was een heel moedige daad die, als dat ontdekt was een verschrikkelijke afranseling, bunker en strafblok tot gevolg gehad zou hebben.

De vrouwen zorgden er ook voor dat in het dagelijkse gedrang en geduw bij het uitdelen van het eten de kinderen niet overgeslagen werden, en dat zij hun lepel warme soep kregen. Het is niet verwonderlijk dat deze kleine gevangenen zelden of nooit lachten. Zij hielden zich stil, speelden in een hoekje, er altijd aan denkend de SS uit de weg te gaan. want de SS-Aufseherinnen gedroegen zich tegenover de kinderen even boosaardig als tegenover de moeders. Toen op een keer twee Zigeunerkinderen van vier en vijf jaar elkaar bij de hand pakten en in een kringetje draaiden, sloeg de SS-Aufseherin Koch-Belling op de kleintjes in. Toen de moeder op het gehuil van de kleintjes afkwam, kreeg zij eveneens een pak slaag.
 
 

Met kerstmis 1944 werd door de gevangenen voor de kinderen een kerstfeest georganiseerd. Uit lorren werden kleine ballen en stoffen popjes gefabriceerd. Van hun korte nachtrust hadden de vrouwen nog uren afgeknabbeld om verrassingen voor de kinderen te maken. Uit eigen mond spaarde men wat brood, een klontje margarine om de kinderen één keer verzadigd te zien en vrolijk.

Deze kerstdag in 1944 beschrijft de Oostenrijkse mevr. A. Edlinger in haar belevenissen: "Na het middag-appèl gingen we naar de slaapzaal van de Françaises. De meeste vrouwen zaten op of lagen in hun bed. Zitten was niet goed mogelijk daar de afstand tussen het onderste bed en het bed daarboven te gering was. Twee tafels werden tegen elkaar aan geschoven. Daarop konden de kinderen spelen. We stonden in een hoekje dicht op elkaar. De slaapzaal was net zo min als andere ruimtes verwarmd. De deur naar de gang stond open en de stank van de closetten kwam ons tegemoet. Een jongetje van 10 jaar oud en een meisje van acht kropen over de tafels. Zij droegen papieren mutsen die gemaakt waren van het fascistische dagblad Völkischer Beobachter. De fantastisch bedoelde hoofddeksels gleden steeds van hun hoofden. Zij speelden het Franse sprookjesspel van de wolf en het schaap. Het was een treurig schouwspel, want treurig en ernstig waren de gezichten van de kinderen. Op de bedden de vrouwen en kinderen, bleek en hongerend en degenen bij wie men het hoofdhaar tot op de huid had afgeknipt zagen er met hun magere nekken, ook als ze jong waren, uit als gieren en de dood nabij.

In deze omgeving stonden twee onschuldige kinderen op smalle tafels en deden hun best om ons te amuseren. Van lieverlee werd de lucht in deze opeengestouwde menigte onverdraaglijk. De ogen van de kinderen blikten onrustig van de ene vrouw naar de andere. Een jonge vrouw, nee, een skelet, en zo te zien de moeder van één van de kinderen keek hen met betraande ogen aan en het kleine meisje lachte haar verlegen toe.

Toen de armzalige dialoog ten einde was keken we in vier vragende ogen: "Kan dan niemand ons helpen?" Er was iets smekends, een treurnis in hun blik, een radeloosheidÖ. ".

Uit de aantekeningen die na de bevrijding van het kamp gevonden werden valt te lezen dat er van 1943 tot 1945 ongeveer 870 kinderen in het kamp ter wereld kwamen. Bijna al deze zuigelingen stierven. Waarom zouden ze ook in leven blijven? De SS had de moeders tot aan de verlossing heel hard laten werken. Ze waren erg ondervoed en konden hun kinderen niet zogen. Zij hadden nauwelijks melk voor de baby's. Als luiers werden vodden gebruikt, die zonder zeep in koud water gewassen moesten worden. Er waren geen warme bedden en er was geen verwarmde ruimte voor de zuigelingen. Zelden hadden de moeders de gelegenheid om de kleine kinderen te wassen. En niemand kon zich met de baby's bemoeien als de moeders aan het werk gingen of voor het appèl aangetreden waren. Hoeveel moeite de vrouwen zich ook getroostten, de nieuw geborenen stierven binnen een paar dagen, in het gunstigste geval na een paar weken.

De Poolse Hanna Wasiczenko-Lubicz vertelde na haar bevrijding hoe zij, zeven maanden zwanger in augustus 1944 uit Polen naar Ravensbrück kwam: "Op 6 oktober, tijdens het ochtend-appèl voelde ik me beroerd. Ik kwam in het revier (ziekenafdeling). Om 2 uur 's middags werd mijn zoon geboren. Ondanks de rampzalige toestanden was ik gelukkig. Na drie dagen kwam ik in een ander revier terecht, waar we met twee in één bed lagen. Onze baby's, ongeveer 50, waren in een andere ruimte ondergebracht. Die ruimte werd 's nachts op slot gedaan. We wisten dat de nieuwgeborenen bevroren, er stond maar een klein kacheltje en het was maar 8 of 10 graden. Dagelijks stierven er zuigelingen. Wij moeders probeerden onze dierbaren te zogen zolang dat met ons hongerdieet mogelijk was. Een week na de bevalling moest ik weer gaan werken. Mijn kindje takelde zienderogen af. Ik zag hoe zijn kleine kindergezichtje veranderde in dat van een grijsaard. Zijn kleine lichaam was met zweren bedekt. Na 16 dagen stierf mijn zoon aan longontsteking. . . . "

De grotere kinderen, beginnende bij twaalf jaar werden door de SS naar de bewapeningsbedrijven gestuurd. Daar moesten zij net als de volwassenen in twaalfurige dag- of nachtploegen werken, hongerend, kou lijdend en doodmoe. Vele van deze jonge mensen konden het jachtige tempo en de catastrofale verhoudingen in het kamp slechts korte tijd verdragen. Anderen kregen tuberculose en kwamen, ten dode opgeschreven, in blok nr. 10 terecht vanwaar zij naar de gaskamer gingen.

In de herinneringen van de blokoudste van deze ziekenbarak werden enkele van deze tragische noodlottigheden verhaald: "Er is een klein Joods meisje waarvan men het vervormde rechterbeen, dat zwart onder haar rokje uitsteekt, wil amputeren. Enkele dagen later zal het kind naar het crematorium gestuurd worden. Het heeft vele kilometers van Auschwitz naar Ravensbrück moeten lopen, heeft in een open veewagon samen met vele andere kinderen dagenlang op goederenstations gestaan. Haar kleine lichaam heen en weer schokkend van de pijn, met wijd opengesperde ogen, zo zit het kleine meisje voor de deur van de operatiekamer te wachten, met de dood voor ogen. . .

Dan is daar Jolan Lebovîcz. Zij had een beschermde jeugd tot de fascisten haar ouders naar Auschwitz sleepten en hen daar vergaste. Haar lichaam ziet eruit als dat van een tienjarige, maar zij is veertien jaar oud. Met een kracht die men niet van haar magere armen zou verwachten, slaat ze haar arm om me heen en huilt. "Ik ben zo alleen, ik heb niemand meer, hou toch van mij." We kunnen niets meer voor het kind doen dan het door de donkere vochtige haren strijken. We laten ons de liefkozende omarming welgevallen, hoewel we weten dat we ons kunnen besmetten. Dag en nacht horen we de jonge smekende stem. We verlangen vurig naar het uur, het laatste uur in het leven van dit kind.

Een zeventienjarige roept me aan haar bed; doodszweet staat op het jonge voorhoofd. Onbeweeglijk staren de donkere ogen mij aan. Zij is partizane geweest. Met haar 14 jaar had ze al tegen de SS gestreden, die haar vaderland verwoestte. Zij raakte gewond en werd gevangen genomen. Zij kwam naar Ravensbrück met een veroordeling tot de dood. Nu zijn haar longen ziek. Koud en vochtig ligt haar hand in de mijne "Ik ga sterven, blokoudste, ik weet het zeker. Misschien nu al. Ik heb een vraag, een allerlaatste vraag: Ik heb al zo lang geen eigen bed gehad - laat mij toch alleen in een bed sterven." Ik paaide haar met "vanavond", omdat ik wist dat ze binnen enkele minuten zou sterven. Waar moest ik een bed vandaan halen? In ieder bed liggen twee, drie doodzieke mensen, stervende vrouwen en kinderen. . .

Onder hen is de kleine Sophie Wachter. Als achtjarig kind was ze ergens in Polen samen met haar ouders gevangen genomen. Vader en moeder gingen in Auschwitz 'door de schoorsteen'. Toen het meisje elf jaar oud was, begon de SS kinderen te vernietigen. Daarom vervalste Sophie -in haar doodsangst- haar geboortedatum op haar 'revier-kaart'. Zo ging ze door voor een dertienjarige en wordt zij gelijk van Auschwitz naar Ravensbrück overgebracht. Van hieruit ging ze met een transport van meisjes en vrouwen naar een munitiefabriek. Dag- en nachtdienst wisselen iedere week. Honger en koude leidden snel tot volledige uitputting van het tengere meisjeslichaam. Sophie loopt door deze ontberingen tuberculose op, komt terug naar Ravensbrück en wordt naar blok nr. 10 gestuurd. Daar ligt ze nog vijf weken, dankbaar voor iedere vriendelijke blik, gekweld door hevige pijnen. Dan komt op een dag Dr. Winkelman, tilt de deken van het dunne, uitgemergelde lichaam. Hij wisselt een korte blik met de SS-zuster. Zij begrijpt hem en zet op de systeemkaart bij de naam Sophie Wachter een kruis. Enige dagen later gaat het kleine meisje met andere kinderen en vrouwen naar de gaskamer.
 
 
 
 
 
 

UIT DE KAMPSTATISTIEKEN
 
 

Het aantal gevangenen nam van jaar tot jaar toe. Het precieze aantal meisjes en vrouwen alsmede het aantal kinderen dat in het concentratiekamp werd opgesloten is niet vast te stellen. Het hoogste gevangenen-nummer van ongeveer 110.000 is misleidend, want gedurende de laatste maanden gingen er transporten door het kamp die slechts gedeeltelijk of helemaal niet geregistreerd werden. In 1942 werd het z.g. Nacht und Nebel-blok ingericht, overeenkomstig het Nacht und Nebel-besluit van 4 februari 1942. In dit besluit, ondertekend door de Chef des Oberkommandos der Wehrmacht, Keitel, worden alle strafbare daden tegen het Reich of de bezettingsmacht in principe met de dood bestraft. "Tevens moet er een werkzame en duurzame afschrikking bereikt worden die ervoor zorgt, dat de bevolking onwetend blijft over het lot van de daders."

Het waren in Ravensbrück speciaal buitenlandse vrouwen die in dit Nacht und Nebel-blok terecht kwamen in afwachting van hun vernietiging. We vermelden hier Poolsen, Russinnen, Françaises en Nederlandsen. Zij werden voor het merendeel niet geregistreerd. Daarnaast was dit blok (barak) ook bestemd voor vrouwen waar medische experimenten mee werden gedaan. In deze barak werd op een dag Rosa Thälmann binnengebracht.

Zij schreef over deze tijd: "Enkele maanden nadat ik gevangen genomen was kwam ik in de hel van het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück. De kampleiding had strenge instructies gegeven mij te isoleren van de Duitse politieke gevangenen. Er was een Nacht und Nebel-barak. In deze barak bevonden zich al diegenen op wier papieren -door Heinrich Himmler ondertekend- stond: "Terugkeer niet gewenst". Er bevonden zich in deze barak jonge Poolse vrouwen waarop gruwelijke medische experimenten voor oorlogsdoeleinden werden gedaan. Aan één kant van deze barak waren gevangen genomen Sowjet-Russische hospitaalsoldaten gehuisvest. Met deze vrouwen sloot ik al spoedig een hechte socialistische vriendschap. In deze barak werd ik ernstig ziek. . . "

Door de solidariteit van Duitse anti-fascisten werd Rosa Thälmann uit deze barak, waar het voor haar erg gevaarlijk was, over gebracht naar de ziekenbarak (het revier).
 
 

De kampstatistiek is ook daarom niet precies daar regelmatig transporten voor de Aussenlager (buitenkampen) en Aussenkommandos (buitenploegen) werden samengesteld en daarna naar hun plaats van bestemming gingen. Anderzijds kwamen er ook transporten terug -wanneer de gevangenen ongeschikt voor arbeid waren geworden. Volgens de beschikbare officiële gegevens bedroeg het aantal gevangenen in het Stammlager (hoofdkamp):

Ravensbrück:

op 16 mei 1939 867 gevangenen

in september 1939 2500 gevangenen

in april 1942 7500 gevangenen

in januari 1943 8500 gevangenen
 
 

In het hoofdkamp en in de buitenkampen:
 

in
oktober
1943 26.000 gevangenen
in
januari
1944 30.000 gevangenen
in
oktober
1944 42.000 gevangenen
in
januari
1945 45.600 gevangenen

In het hoofdkamp Ravensbrück:

in april 1945 18.000 gevangenen
 
 

Dat was het aantal vrouwen dat op dodenmars ging. Er bleven 3000 zieken en niet in staat tot lopen zijnde mannen, vrouwen en kinderen in het kamp achter. Zij werden door het Rode Leger op 30 april 1945 bevrijd.
 
 
 
 
 
 

DE AANKOMST VAN GEVANGENEN IN HET KAMP
 
 

Van de ongeveer 133.000 vrouwen die van 1939 tot 1945 naar Ravensbrück gebracht werden hadden slechts weinigen een duidelijke voorstelling van wat eigenlijk een 'concentratiekamp' was. Toch kwamen de meeste meisjes en vrouwen vol angst naar Ravensbrück. Zij hadden reeds in de eerste uren en dagen verschrikkelijke dingen meegemaakt, die velen van hen zo deprimeerden, dat ze er moedeloos van werden en niet meer konden.

De Luxemburgse mevr. Lily Unden schrijft in haar herinneringen: "Na de aankomst in het kamp dwong men de gevangenen zonder rekening te houden met de weersomstandigheden urenlang, of zelfs een dag en een nacht in de rij te staan voor een wasbeurt. Zij mochten noch ergens tegenaan leunen, noch hurken. Ook naar de wc gaan was verboden. . . . "
 
 

Na een dagenlange tocht in gesloten goederenwagons of na urenlange marsen was dit staan en wachten een ware kwelling voor de vermoeide en uitgeputte vrouwen en meisjes.

Als dan eindelijk de deur van het bad open ging werden de vrouwen door de Aufseherinnen met geschreeuw en geduw de ruimte in geperst.

Bij de gevangenen die ervan verdacht werden luizen of neten te hebben werden de haren afgeschoren. De scheermessen werden noch gedesinfecteerd, noch geslepen, zodat niet zelden bij deze procedure snijwonden ontstonden. Daarna werden de nieuw aangekomenen in de badruimte toegelaten en konden zij zich douchen.

Mevr. Unden schetst de situatie met de volgende woorden: "De aanblik van de naakte vrouwengestalten van alle leeftijden en iedere gesteldheid was regelrecht schokkend. Geschoren schedels, angstige gelaatsuitdrukkingen. De vrouwen begrepen in het geheel de zin van dit alles nietÖ. ."

Daarna kwam de kamparts met de Aufseherinnen. Aan hen ging de parade van meisjes en vrouwen voorbij, wat voor de gevangenen heel erg vernederend was, te meer daar de kampartsen menigmaal denigrerende opmerkingen maakten en hen bespotten.

De nieuweling kwam bij aankomst in het kamp eerst in het Zugangsblock. Hier zaten beroepsmisdadigers en politieke gevangenen. De 'groenen' (dragers van de groene driehoek) waren de absolute heersers in het toegangsblok, want ook de blokoudste droeg een groene driehoek. De kamerdienst, die verantwoordelijk was voor de orde, bestond voor het grootste gedeelte uit 'asocialen', vrouwen die als 'werkschuw' bij het kamp waren afgeleverd. Deze gevangenen waren door de SS in het toegangsblok ingezet; enigen van hen voerden een waar schrikbewind. Pas na enkele weken kwam de nieuweling in haar definitieve barak.
 
 

foto

Aankomst van nieuwe gevangenen
 
 
 
 

DE HUISVESTING VAN DE GEVANGENEN
 
 

Het concentratiekamp Ravensbrück moest regelmatig vergroot worden. De ene barak na de andere verrees en de muur om het kamp werd drie maal vooruitgeschoven. Desondanks was er nooit genoeg ruimte. Op een oppervlakte van ongeveer een vierkante kilometer, die voorzien was voor ongeveer 10.000 gevangenen, leefden ongeveer twee maal zoveel mensen. Dat betekende dat de bevolking van een stad als Angermünde op een minimale oppervlakte was samengeperst.

Het concentratiekamp had ook officiële bezoekers: van tijd tot tijd kwam Heinrich Himmler, de hoogste chef van de SS, om het vrouwenconcentratiekamp te inspecteren. Bij gelegenheid werd het ook bezocht door SS- en Wehrmachtofficieren. Na het inschakelen van gevangenen van het concentratiekamp in het arbeidsproces kwamen er ook directeuren van bewapeningsbedrijven. Zij wilden uit de rijen der gevangenen arbeidsslaven uitzoeken voor hun munitiefabrieken.

Wanneer deze bezoekers een woonbarak van binnen bezichtigen wilden, werden ze naar de eerste drie barakken aan de rechterzijde van de kampstraat gebracht. In deze woonbarakken leefden gevangenen uit verschillende landen, die onder moeilijke omstandigheden, onder strenge bewaking en met harde straffen bedreigd, in de keuken en in de SS-kantine, in de kantoren van de kampleiding, in de kledingkamer, bagagekamer, schoenen-, linnen- of gereedschapskamer en in het ziekenverblijf moesten werken.

De SS-bewakers kwamen hier met de gevangenen samen. De gevangenen kookten en serveerden het eten aan de onderofficieren. Daar de SS grote angst voor luizen en besmettelijke ziektes had, kregen deze gevangenen schone kleding, passend schoeisel en zelfs van tijd tot tijd een warme douche. Ook kregen ze zeep en tandpasta.

De slaapruimtes in deze drie barakken waren schoon, evenals de rood-betegelde wasruimte. De inventaris bestond uit houten stapelbedden met witte lakens en blauw-wit geruite overtrekken. Maar ook deze gevangenen leden verschrikkelijke honger. En ook zij moesten bij de dagelijkse tel-appèls urenlang staan, onbeschut tegen regen en wind, zon of sneeuw.
 
 

In de houten barakken, tussen welke smalle straten waren aangelegd werd iedere vierkante centimeter benut. Een woonbarak die voor ongeveer 270 gevangenen bestemd was bestond uit een dienstkamer voor de blokoudste, een wasruimte met zestien wasbakken alsmede een aantal uiterst primitieve toiletten. Daarnaast waren er twee slaapruimtes waarin de bedden, drie verdiepingen hoog, tot aan de zoldering kwamen. In de dagverblijven, waarin reeds in de jaren '39 en '40 te weinig stoelen en tafels stonden, werden, nadat het aantal der gevangenen steeds maar toenam, eveneens bedden geplaatst.

Van tijd tot tijd waren er in plaats van de geplande 270 gevangenen wel 1600 tot 2000 mensen in een woonbarak samengeperst. Dat betekende dat de vrouwen met z'n vijven of met z'n zessen in twee bedden moesten liggen. Dikwijls werden de slaapplaatsen overdag gebruikt door vrouwen die 's nachts moesten werken. Het kwam echter in de nacht van zaterdag op zondag voor dat vier vrouwen één bed moesten delen. Tot 1942 was er nog voor ieder bed beddengoed voorhanden, al was dat dan dikwijls gescheurd of anderszins beschadigd. Al spoedig werd van de twee dekens die iedere gevangene aanvankelijk had er één afgenomen, en onder één dunne deken moesten drie vrouwen zich zien te warmen. Beddenovertrekken waren er voor de gevangenen helemaal niet meer. In de laatste twee jaren moesten de gevangenen op papier-strozakken liggen.
 
 

foto

De barakken, Noordelijke zijde.
 
 
 
 

De vrouwen hadden het bitter koud, want de ruiten van vele barakken waren kapot geslagen of als strafmaatregel verwijderd. Het was verboden gekleed te gaan slapen om je zo een beetje tegen kou en tocht te beschermen. Catastrofaal was het wanneer een hele barak aan diarree leed. De vrouwen die op de 'derde verdieping' hun slaapplaats hadden konden 's nachts niet naar beneden klimmen. Het kwam ook voor dat een gevangene met een besmettelijke ziekte tussen andere meisjes en vrouwen lag. Dikwijls werd een vrouw wakker en merkte zij vol afschuw dat er een verstijfde koude dode naast haar lag. Na het zware werk, de eindeloze tel-appèls, de honger en het geestelijk lijden, hadden de vrouwen een ongestoorde nachtrust, een goede slaap, dringend nodig. Dat was in het concentratiekamp niet mogelijk. Iedere gevangene had slechts een 'beddeel' van ongeveer 40 centimeter. Er waren maar weinig banken waarop enig uitrusten 's avonds mogelijk was. Op het bed zittend, met opgetrokken schouders omdat de ruimte te gering was om gewoon te kunnen zitten, lepelden de gevangenen hun dunne soep naar binnen. Iedere morgen was het jagen en dringen om in de drie kwartier tussen het opstaan en het tel-appèl je dingen te doen. In die drie kwartier moesten 1500 tot 2000 gevangenen zich wassen aan 16 wasbakken. Voor de toiletten stonden vrouwen in lange rijen opgesteld. Het was een regelrechte ramp dat de riolering, die gebouwd was voor 10.000 mensen, belast werd door een vijfvoud van dit aantal, en het dus niet meer aankon. Voor iedere barak werd een sleuf gegraven en daarover werd een plank gelegd. . . Iedereen die voorbij kwam, ook iedere jonge SS-man kon toekijken hoe jonge en oude vrouwen hun behoefte deden. De vrouwen voelden zich niet alleen in hun schaamtegevoelens gekwetst -deze open riolen waren er ook de oorzaak van dat er gevaarlijke ziektes uitbraken. Behalve blaas- en nierontstekingen ontstonden er ook allerlei ziektes aan het onderlichaam. Niet minder erg was het geregeld uitvallen van de waterleiding. De gevangenen konden zich niet wassen en ook hun eetgerij niet schoonspoelen. Speciaal gedurende de menstruatie deed het ontbreken van water zich ernstig voelen.

De vrouwen beschikten niet over maandverband, lappen of zelfs papier. In deze toestand van overbevolking van het kamp in de laatste jaren, het ontbreken van water en zeep, was het voor de gevangenen onmogelijk geworden hun lichamelijke hygiëne in stand te houden. Dat had ook invloed op de properheid van de woonbarakken. Er waren luizen, die vooral tyfus overbrachten, een ziekte die vooral in de laatste maanden voor de bevrijding epidemische vormen aannam. De Française Jeanne Audibert uit Rennes sloeg de spijker op z'n kop met de zin: "De dagen behoren toe aan de SS, de nachten aan de luizen; beiden willen onze dood."

Na de bevrijding vond men in de kamploodsen van de SS niet slechts kledingstukken, zeep en waspoeder, maar ook warme gestikte dekens, beddengoed en wollen doeken. Dat waren deels buitgemaakte spullen uit de door de fascisten overvallen landen, maar deels ook gestolen waar van de 'nieuwkomers' in het concentratiekamp van wie alles, zowel kleding, ondergoed als dekens, afgepakt was. Deze zaken werden door de SS-ers en hun familie gebruikt, maar er was desondanks nog zoveel, dat er genoeg geweest zou zijn voor de gevangenen die met drie onder één deken lagen, dikwijls op vervuilde strozakken die met vodden, de resten van het vroegere beddengoed, bedekt waren. Vrouwen en kinderen waren onder deze omstandigheden doodgevroren. . . .

Zonder twijfel hebben ook de zenuwslopende toestanden in de woonbarakken tot snellere vernietiging der gevangenen bijgedragen.

Maar nog veel rampzaliger dan in de woonbarakken was de huisvesting in de tent die eind augustus in de derde barakkenstraat was opgesteld. Op dit tijdstip was het kamp reeds overvol maar toch kwamen er steeds nieuwe transporten naar Ravensbrück. De eerste 'bewoners' van de tent, die ongeveer 50 meter lang was, maar waarin geen bedden stonden, maar een dunne laag stro op de zanderige grond lag, waren Poolsen. Zij arriveerden op een tijdstip dat het Sowjet-Russische leger al met de bevrijding van Polen bezig was. Verschrikkelijk was de lijdensweg van deze ten dode opgeschreven vrouwen. Zij werden vermoord, ten dele door de toestanden die heersten in de tent, ten dele door vergassing (van de totaal 35.000 Poolse vrouwen die in de loop der jaren in Ravensbrück werden opgesloten beleefden er slechts 15.000 hun bevrijding; 20.000 werden het slachtoffer van de SS).

Weinig later, in november 1944, kwamen er ongeveer 2000 Hongaarse Jodinnen met hun kinderen in de tent, waarin geen meubilair, geen water en geen toiletten waren. Ook zij konden zich in de uiterst primitieve levensomstandigheden helemaal niet behelpen. Er was geen ruimte om je te strekken, je moest er blijven staan of hurken, zo overvol was de tent. Als de ketel met eten de tent in gebracht werd speelden zich in het duister verschrikkelijke tonelen af. Er was geen enkele orde; de vrouwen verdrongen en duwden elkaar in hun angst om geen soep te krijgen. Dikwijls viel de ketel om en hadden de gevangenen helemaal geen voedsel. Dan hurkten ze in het smerige stro, half bevroren, half waanzinnig van angst en wachtten zij de volgende dag af.

Nadine Heftler, die langere tijd in de tent gehuisvest was schreef na haar bevrijding: "Ik lag in de tent zonder deken, zonder strozak, te midden van uitwerpselen. Voor zes dagen kregen we drie maal een stuk brood van ongeveer 250 gram. Ik kreeg in veertien dagen niet één keer soep of koffie."

Toen reeds bij het eerste transport diarree-ziektes uitbraken werden er lege emmers de tent in gebracht. Maar niet altijd hadden de gevangenen de kracht om naar de emmer te kruipen en niet zelden werden de emmers in het gedrang omgestoten. De nog gezonde gevangenen sleepten zich naar de buiten-latrines. Dikwijls ook probeerden zij in de woonbarakken te komen om zich daar in de wasruimte te verschonen. Dat gelukte hen maar zeer zelden, omdat door de overbezetting van de barakken de wasruimtes voortdurend belegerd werden en in de laatste weken voor de bevrijding ook als lijkenkamer werden gebruikt en daarom afgesloten waren.

Door deze verschrikkelijke toestanden in de tent stierven er dagelijks 30 tot 40 vrouwen en kinderen. Zij vroren dood, verhongerden, of gingen te gronde aan besmettelijke ziektes zoals tyfus of tuberculose. In februari 1945 werden in de tent bedden van drie verdiepingen geplaatst. Door deze maatregel moest de uitbreiding van de epidemie in het kamp verhinderd worden. Desondanks stierven er dagelijks mensen in de tent. Voordat de laatste SS-ers in april 1945 Ravensbrück verlieten gaven zij het bevel om de tent af te breken. De moordenaars wilden één van de bewijsstukken voor de wreedheid en onmenselijkheid van hun regime verdonkeremanen.

foto

De barakken, Zuidelijke zijde
 
 
 
 

KLEDING EN VERZORGING
 
 

Nadat de nieuwkomers een bad hadden genomen, werden zij opnieuw aangekleed. Hun eigen kleding, verschoning en hun eigendommen, natuurlijk ook ringen e.d. werden hen door de SS afgenomen. In de jaren 1939 en 1940 bestond de reguliere gevangeniskledij van de vrouwen uit een blauw-grijs gestreepte katoenen jurk, een hemd, onderbroek, onderjurk, lange kousen, schoenen of pantoffels met een houten zool. De gevangenen die in een bepaald commando ingedeeld waren en met de SS in contact kwamen, b.v. in de ziekenafdeling, in de keuken, de rustkamer of het kantoor van de kampcommandant, kregen 's zomers een jurk met korte mouwen. In de winter van 1941 werden uit dezelfde blauw-grijs gestreepte stof vervaardigde jassen verstrekt. Deze gevangenen-kleding, ook die der mannelijke gevangenen, werd in de kleermakerij van het concentratiekamp gemaakt. In het begin werd ervoor gezorgd dat de vrouwen ongeveer iedere drie of vier weken schoon ondergoed kregen. Toen echter het aantal gevangenen met sprongen omhoog ging kregen de vrouwen nog maar eens per twee of drie maanden een verschoning, waarbij de z.g. schone kleding er smeriger uitzag dan het vuile goed dat net was uitgetrokken. Speciaal de voeten van de vrouwen hadden het zwaar te verduren. De vrouwen waren immers niet gewend op harde pantoffels met een houten zool te lopen. Veel pijn gaven schaafwonden en ontvellingen en zweren, want in de zomer moesten de klompen zonder kousen gedragen worden. Aan het begin van de fascistische roofoorlog werden de kleermakerijen geschikt gemaakt voor de fabricage van uniformen. De met nieuwe transporten arriverende gevangenen kregen burgerkleding uit het kledingmagazijn.

Op jurken, jassen en colbertjasjes werden voor en achter een wit of een zwart kruis genaaid, of met olieverf aangebracht, als herkenningsteken van gevangenen. Het was zeker niet de beste kleding die aan de gevangenen werd uitgereikt. Jurken, blouses, rokken en mantels van goede stof 'organiseerden' de Aufseherinnen voor zichzelf en hun familieleden. In de winter van 1944/45 toen het vrouwenconcentratiekamp rampzalig overvol was, hadden duizenden gevangenen noch ondergoed, noch kousen. Velen hadden geen warme jassen of mantels hoewel het SS-kamp uitpuilde van de kleding. In een jurk, dikwijls met korte mouwen moesten de koulijders urenlang tijdens een tel- of strafappèl stil staan.

De onderkoeling van het lichaam, samen met de ernstige ondervoeding had ernstige verkoudheden tot gevolg en verhoogde het gevaar van besmetting. Vele vrouwen werden het slachtoffer van tuberculose of stierven aan een longontsteking. Van anderen bevroren de handen of voeten, die dan geamputeerd moesten worden.

Deze vrouwen werden als ongeschikt voor arbeid naar de gaskamers gestuurd.

Zo diende ook de ontoereikende kleding de door de fascisten beraamde vernietiging der gevangenen. Wetenschappers hebben berekend dat een man die lichamelijk zware arbeid verricht per dag minstens 3000 tot 3800 calorieën, en een vrouw die lichter werk verricht ongeveer 2500 tot 3000 calorieën nodig heeft voor de instandhouding van de arbeidskracht, en om gezond te blijven. Het feit dat honderdduizenden gevangenen bij 750 calorieën dagelijks 12 tot 14 uren moesten werken logenstraft niet de voedingsdeskundigen, maar bewijst slechts onder welke onbeschrijfelijke ontberingen de gevangenen in de concentratiekampen moesten leven.

Voor de SS was de honger slechts één van de vele middelen om de uitroeiing van deze beklagenswaardigen te bespoedigen.

Tot aan het begin van de oorlog was er een verordening waarbij was vastgesteld dat voor de verzorging van een concentratiekamp gevangene globaal 55 pfennig per dag kon worden uitgegeven. Dat was per maand 16,50 RM. Het is zonneklaar dat voor dit bedrag slechts voedsel van lage kwaliteit kon worden verstrekt. In augustus 1939 werden in Duitsland de belangrijkste levensmiddelen op rantsoen gesteld. Dat was een teken voor de onmiskenbare oorlogsvoorbereiding. Ook de verzorging in de concentratiekampen verslechterde. Er was geen enkele regel die een minimum van verzorging aangaf. Veel meer ging de SS naar eigen goeddunken te werk. Zij deed wat zij wilde. In het concentratiekamp Ravensbrück werd b.v. aan voeding uitgedeeld: 's morgens een beker vloeistof, die voor koffie moest doorgaan en ongezoet was; 's middags een kwart liter waterige soep, waarin koolraap, kool of gedroogde groente dreef. Deze soep werd met aardappelschillen uit de SS-keuken 'verbeterd'. Tot 1944 kregen de werkende gevangenen 's middags 2 of 3 in de schil gekookte aardappelen. 's avonds kregen alle vrouwen wederom een kwart liter waterige soep.

Midden 1944 werden geen aardappelen meer gegeven en 's avonds in plaats van de soep weer koffie. Een gevangene kreeg 200 gram brood, waarmee een hele dag gedaan moest worden. Dikwijls aten de vrouwen het brood gelijk op als ze het gekregen hadden. Dat was niet alleen omdat ze uitgehongerd waren, maar ook omdat gevangenen geen afsluitbare kast hadden. Op zaterdagen en zondagen was er -tot aan de winter van 1944/45- 20 tot 50 gram margarine, soms een stukje worst of Harzer kaas. Dikwijls werd dit echter vervangen door een lepel verdunde jam. Op deze beide dagen was er 's avonds geen soep, maar moesten de gevangenen brood eten dat ze 's morgens gekregen hadden. Tot september 1944 kregen sommige arbeidscolonnes in de bewapeningsbedrijven en in de kleermakerij een stukje brood van ongeveer 70 gram extra, alsmede een extra stukje worst van 30 gram. Voorwaarde voor deze 'begunstiging' was wel de levering van een grote arbeidsprestatie. Wanneer 's middags de etensketels voor de gevangenen de woonbarakken werden binnengedragen kwam het niet zelden tot verschrikkelijke taferelen. De vrouwen, die terugkomend van hun werk, slechts 20 minuten de tijd hadden om te eten, verdrongen elkaar om maar zo snel mogelijk hun eten te krijgen. Door het duwen en trekken viel dikwijls de ketel om, de inhoud vloeide op de grond en alle vrouwen in die barak bleven zonder een lepel soep. Het gebeurde ook niet zelden dat de laatste vrouwen te laat bij de ketel kwamen en weer met knorrende magen hun plaats in de arbeidscolonne moesten innemen.

Dat veroorzaakte angst en zelfs hysterie en maakte het moeilijk een zekere orde te houden tijdens het uitgeven van het eten. De politieke gevangenen deden ook hier hun best door rustig optreden de verwarring te verminderen en de chaos niet groter te maken. Vanaf de herfst van 1942 was het de gevangenen toegestaan pakketten te ontvangen. Ook hier waren uitzonderingen zoals bijvoorbeeld de meisjes en de vrouwen in de strafbarak, en die in de Nacht und Nebel-barak. Alle pakketten werden door de SS-Aufseherinnen geopend. Dan namen deze hebzuchtige en onscrupuleuze creaturen alles wat hen goed en waardevol toescheen, vooral geneesmiddelen en vitaminenhoudend voedsel. Veel van de vrouwen die pakketten ontvingen aten het grootste gedeelte van de inhoud gelijk op. Niet weinig anderen deelden echter gelijk met hun kameraden. Dat gold in het bijzonder de anti-fascisten, die solidair met elkaar waren, elkaar hielpen en zo hun moreel en levensmoed versterkten.

Anderzijds heeft de honger menige vrouw tot handelingen gedreven waarvoor zij zich onder andere omstandigheden geschaamd zou hebben. Zo werden dagelijks de vuilnisbakken waarin stinkend en rottend afval zat doorwoeld en werden gulzig schillen en verschimmeld voedselafval gegeten. Honger doet pijn. Honger dreef echter ook vele vrouwen tot waanzin.

De gevangenen waren permanent ondervoed en hongerig. In deze toestand moesten zij werken, moesten zij op appèl staan, in deze toestand moesten zij proberen hun menselijke waardigheid te bewaren, niet tot het peil van het dier af te zakken. Met eten, met een stukje brood, gelukte het de SS deze of gene vrouw als spion te werven. Het waren dikwijls beroepsmisdadigsters, draagsters van de groene driehoek, die bereid waren voor een lepel soep en een stuk brood hun zusters-in-het-lijden in het strafblok bloedig af te tuigen. Er waren echter ook gevangenen die een kameraad die gestraft was met het onthouden van eten, een stuk van hun eigen brood gaven
 
 

foto

 Gevangene in vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück
 
 
 
 

DE ROL VAN ARBEID IN HET VROUWENCONCENTRATIEKAMP
 
 

Altijd moesten en moeten mensen productief bezig zijn om zichzelf en de gemeenschap in stand te houden, om de natuur te veranderen en te beheersen. Voor ieder gezond mens is werk een vanzelfsprekendheid. De zin van het leven bestaat immers uit het scheppend bezig zijn, waarbij zich de eigen bekwaamheden en talenten kunnen ontwikkelen. In de concentratiekampen echter speelde de arbeid een geheel andere rol. Zij was enerzijds een middel voor de snelle vernietiging van gevangenen door voortdurende lichamelijke overbelasting. Anderzijds had het gebruiken van arbeidskracht voor de oorlogsvoorbereiding, in het bijzonder voor de agressie tegenover de Sowjet-Unie een doorslaggevende betekenis. De organisatie van de arbeid in de concentratiekampen weerspiegelt ook de meningsverschillen tussen de verantwoordelijken voor de verschillende gebieden van het politieke- en economische leven in Hitler-Duitsland, tussen de Wehrmacht en de SS, tussen civiele en militaire instanties. Gedurende de oorlog tegen de Sowjet-Unie, op 14 september 1942, had de minister van justitie Thierack een onderhoud met Joseph Goebbels. Over de inhoud daarvan staat in een dossier-notitie het volgende: "Ten aanzien van de vernietiging van 'asociaal leven' stelt Dr. Goebbels zich op het standpunt dat Joden en Zigeuners gelijk, Polen die 3 of 4 jaar gevangenisstraf moeten uitzitten, Tsjechen en Duitsers die ter dood, levenslange tuchthuisstraf of tot ter beschikkingstelling waren veroordeeld, vernietigd moeten worden. " De gedachte aan vernietiging door arbeid is de beste."

Er kan worden vastgesteld dat tot ongeveer 1942 de vernietiging van gevangenen in de concentratiekampen voorrang had op zakelijke overwegingen. Dat is ook van toepassing op het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück. Ook hier werd van de meisjes en vrouwen in dag- en nachtwerk een Arbeitspensum (prestatie) verlangd die de menselijke kracht ver te boven ging en veelvoudig tot de dood leidde.

Daarbij kwam dat in de jaren 1939 tot 1941 vele gevangenen door zinloze bezigheden verzwakt, gebroken en gedood waren. Dit lot trof speciaal Zigeunerinnen en Jodinnen, die veroordeeld waren zand of sneeuw van de ene plaats naar de andere te transporteren. Wanneer deze taak volbracht was, moest dezelfde hoop in korte tijd weer teruggebracht worden. Deze handeling herhaalde zich van 's morgens tot 's avonds, dag in dag uit. Deze zware en stupide bezigheden vermoeide en vermurwde de gevangenen geestelijk en lichamelijk tot het uiterste, want de Aufseherinnen schreeuwden en sloegen om het tempo op te jagen.

De arbeidskracht van de meisjes en vrouwen in Ravensbrück werd tot het uiterste uitgebuit. Zij, de gevangenen hadden het kamp opgebouwd, de grond voor de SS-villa's uitgegraven, de tuinen aangelegd en de straten geëgaliseerd. Straten geëgaliseerd door vrouwen. Tien tot twaalf uitgemergelde vrouwen probeerden de zware stratenwals voort te trekken. Zij zwaaiden heen en weer, wankelden, hielden zich aan de trekstang vast om niet te vallen. Onbarmhartig werden zij door de Aufseherinnen voort gedreven. Vrouwen moesten stalen lorries vol scheppen met zand, de lorrie vooruit duwen en daarna het zand eruit scheppen. Honderden gevangenen werden dagelijks tot zwaar werk bij de aanleg van straten gedwongen, dikwijls vrouwen die al grootmoeder waren. Na twee tot drie uren scheppen hadden de vrouwen erge rugpijn. Hun handen waren bedekt met blaren. Het houten schoeisel schuurde de voeten open. En toch moesten zij verder zwoegen. Zij waagden het niet zich op te richten of de rug te strekken. Zij moesten er immers op bedacht zijn dat als de SS-Aufseherin de korte pauze bemerkte die er met slaag een einde aan zou maken.

foto

 Slavenarbeid
 
 

Meisjes en vrouwen hebben de plaats in genomen van paarden, machines, vrachtauto's en draglines. Zij hebben schuiten gelost, over wankele planken bakstenen en kolen in houten bakken aangesleept, alles in de looppas. Bij dit zware werk was steeds een commando van SS-Aufseherinnen met honden aanwezig die, wanneer een vrouw even bleef staan of het tempo verlaagde, tegen de gevangene werden opgehitst en haar in armen en benen beten.

Meisjes en vrouwen hebben zware mestwagens het kamp uitgetrokken en wagens beladen met kolen het kamp binnengesleept. Wie overleven wilde moest zien het vol te houden. Daar was de Oostenrijkse Susi Bensch, die in april 1940 vermoord werd, nadat ze bij zwaar werk flauwgevallen was. Deze flauwte werd door de kampleiding aangezien voor sabotage, want door de kamparts Dr. Erika Jantzen was Susi arbeidsgeschikt verklaard. Ook moest ze weer in het buitencommando. Na nog een keer flauw gevallen te zijn moest de jonge vrouw voor straf naar de 'Bunker' (celgebouw) . Daar werd zij drie dagen later als lijk uitgehaald. . . .
 
 

Alle gevangenen waren in Arbeitskommandos ingedeeld, met uitzondering van de z.g. Verfugbaren (beschikbaren). Dat waren meisjes en vrouwen die hetzij door ongeschiktheid, hetzij anderszins bij het werk opgevallen waren. Wanneer 's morgens na het tel-appèl alle arbeidscommando's afmarcheerden bleven de 'beschikbaren' op het plein achter. Zij werden voor alle voorkomende -meestal zeer zware- arbeid ingezet. Daar zij geen vast arbeidscommando vormden, ontbrak ook de saamhorigheid met anderen en zij hadden bijzonder veel te lijden van de Aufseherinnen.

Er waren buitencommando's die door de gevangenen zeer gevreesd waren. Buitencommando dat betekende werken bij het aanleggen van straten, werk in de transportcolonne, in de tuinderij, op het land, in het bos en in de bewapeningsindustrie. Aan de z.g. kampcommando's werd door de meisjes en vrouwen de voorkeur gegeven, hoewel ook hier zwaar werk gedaan moest worden, en de Aufseherinnen hen evenzeer sloegen en mishandelden. Ook zeer onaangenaam werk, zoals de kiebelton-colonne, die dagelijks het afval uit de barakken moest halen, de tonnen ledigen en weer terug brengen, of de lijken-colonne, die met hun karren van woonbarak tot woonbarak, naar het celgebouw en naar de ziekenbarak reden om verhongerde en doodgeslagen vrouwen op te laden en naar de lijkenkelder te brengen, hadden de voorkeur boven een buitencommando.
 
 
 
 

Foto

Foto

Graafwerk door vrouwelijke gevangenen
 
 

Arbeidscommando's waren er in de keuken, in de aardappelkelder, in de wasserij, in de bagageruimte, in de gereedschapsruimte, in de administratie, in de ziekenbarak enz. De SS, die over leven en dood van de gevangenen besliste, had heel snel erkend, dat het werken niet alleen diende om de gevangenen te vernietigen, maar tegelijkertijd kon worden misbruikt om er zelf rijker van te worden.
 
 
 
 

DE SS ALS ONDERNEMERS
 
 

In het jaar 1936 begon de SS met haar eerste zakelijke onderneming, het porselein-bedrijf Allach. Daarbij kwamen in de volgende jaren bouwmaterialen, porselein- textiel- en keramische bedrijven, houtbewerkingsbedrijven, werkplaatsen voor ijzerbewerking enz. Deze ondernemingen behoorden tot de holding-company van de Deutschen Wirtschafts-betriebe GmbW gevestigd te Berlijn. Enig vennoot van deze GmbH was in 1940 de SS-Gruppenführer Pohl. Tegen het einde van de oorlog bezat de SS meer dan 40 ondernemingen met ongeveer 150 fabrieken en bedrijven, die een waarde van meer dan 100.000.000 Mark vertegenwoordigde. Tot deze Deutschen Wirtschaftsbetriebe GmbH behoorde ook de Gesellschaft für Textil- und Lederverwertung mbH, Dachau und Ravensbrück, die op 21 juni van 1940 te Berlijn gesticht was. Met slechts 10.000 RM waren de twee vennoten SS-Brigadeführer Georg Lörner en SS-Brigadeführer August Frank deelnemer, zodat het gezamenlijk kapitaal 20.000 RM was. Dit bedrag was vanzelfsprekend voor de opbouw van een onderneming ontoereikend.
 
 

De Deutschen Wirtschaftsbetriebe GmbH hebben later het grondkapitaal van haar dochteronderneming, de Gesellschaft für Textil-und Lederverwertung mbh met 1.700.000 RM verhoogd tot 1.720. 000 RM. Het doel van de onderneming moest zijn: het vervaardigen van uitrustingen en benodigdheden van militaire en civiele aard, voornamelijk uit textiel en leder, en de verwerking van afval en oude stoffen afkomstig uit eigen productieplaatsen.

Tot zaakvoerders werden benoemd:

l. SS-Hauptsturmführer Fritz Lechler te Dachau

2. SS-Hauptsturmführer Felix Krug te Dachau

3. Obersturmführer Helmut Fricke te Berlijn

(Lotte Zumpe, Die Textil-betriebe der SS im Konsentrationslager Ravensbrück, in Jahrbuch für Wirtschaftsgeschichte 1969 T. I. blz. 27).

De zetel van de Gesellschaft für Textil-und Lederverwertung mbH werd in 1941 van Dachau naar Ravensbrück verplaatst. Daar vond de SS immers de vrouwelijke gevangenen die geschikt waren om in de kleermakerij en in de rietmattenvlechterij, die als eerste werkplaatsen werden ingericht, te werken.

In juni 1940 waren er 141 gevangenen tewerkgesteld, maar in september 1942 was dit aantal reeds gestegen tot 5082. Zeker is dat vanaf die tijd het aantal van de in de SS werkplaatsen tot werken gedwongen gevangenen afnam. Dat was één van de gevolgen van de nederlaag van de fascistische Wehrmacht voor Moskou. Het offensief van het Hitlerleger was in november 1941 niet slechts tot staan gebracht, maar werd eind november 1941 gevolgd door een tegenoffensief van Sowjet-Russische troepen.

Voor het eerst in de tweede wereldoorlog leed de Hitler-Wehrmacht een zware nederlaag. Het plan van de Blitzkrieg moest door de Hitler-generaals gewijzigd worden.

Er volgde nu een verandering die voorzag in de voorbereiding op een langdurige oorlog, een gevolgtrekking, die een verdere versterking van de Duitse bewapeningsindustrie vergde. Gevangenen uit concentratiekampen, ook meisjes en vrouwen werden in steeds grotere mate als arbeidskrachten in de bewapeningsindustrie ingezet. Uit de zakenrapporten van de Gesellschaft für Textil-und Lederverwertung mbH valt te concluderen dat in december 1943 nog slechts 2994 gevangenen in de werkplaatsen in het vrouwenconcentratiekamp werkzaam waren. In het begin was deze GmbH snel groter geworden. De kleermakerij werd uitgebreid met een hand- en machinale breierij, en de rietmattenvlechterij werd uitgebreid met een stroschoenen-vlechterij. In de herfst van 1940 werd met het kweken van Angora-konijnen begonnen.

Bedrijfsleider in Ravensbrück was SS-Obersturmführer Fritz Opitz, van beroep kleermaker. Hij had noch organisatorische, noch beroepsmatige kwaliteiten. Tegenover de gevangenen compenseerde hij zijn onkunde door wreedheid. Bedrijfsleider in de kleermakerij was SS-Oberscharführer Joseph Graf en diens plaatsvervanger was SS-Unterscharführer Gustav Binder. Binder was de schrik van alle gevangenen. Wie de gestelde norm niet haalde -bijvoorbeeld als wegens het uitvallen van de stroom de electrische naaimachines stil moesten staan- kon erop rekenen dat Binder er genadeloos op los sloeg.

In de kleermakerij waren bij tijden ongeveer 600 gevangenen te werk gesteld. Zij naaiden in het begin gevangenenkleding en SS-uniformen. In het jaar 1942 werden er nieuwe moderne machines geïnstalleerd, waaronder een knoopsgatenmachine en een strijkmachine. Aan 13 lopende banden stonden 26 naaimachines, die een groot lawaai veroorzaakten. Daarbij kwam nog het geschreeuw en gebakkelei van de SS-Aufseherinnen en de werkmeesters. De hete strijkijzerdampen in de lage ruimte, het haastige en hectische werk om straf te ontlopen, maakte het werk in de kleermakerij helemaal tot een hel.

Met de nieuwe inrichting kreeg de kleermakerij ook nieuwe opdrachten: zij werkte nu alleen nog maar voor de inkoopbureaux van de SS.

Kledingstukken voor de Waffen-SS werden er genaaid, verder camouflage jacks, veldjassen, windjacks , winterbroeken, handschoenen, jassen enz.

De in de kleermakerij voor de SS uniformen gebruikte stoffen, doek, voeringen, knopen en garnituren waren allemaal gestolen, z.g. Beutegut.

Aan de bontwerkerij werden door Gestapo-kantoren uit heel Duitsland pelzen geleverd. Deze pelzen kwamen meestal uit Joods bezit. Pelzen en bontwerk werden in de bontwerkerij losgetornd en gebruikt als voering voor de jassen van Wehrmacht-officieren en tot voering van anoraks, bontmutsen en wanten verwerkt. Edelpelzen moesten naar de Rijksdienst voor Pelswaren worden gestuurd. Deze dienst was gevestigd te Berlijn. Toch verdwenen niet zelden waardevolle stukken in de kasten van de vrouwen van SS-ers en de Aufseherinnen van Ravensbrück. De ongeveer 450 gevangenen die in de bontwerkerij werkzaam waren stonden onder zeer strenge controle van SS-ers en Aufseherinnen, temeer daar in menige pels sieraden waren verstopt en ingenaaid. De bontwerkerij kreeg ook konijnen- en lamsvellen als grondstof, die door de Textil- und Lederverwertung GmbH gekocht waren. Daarnaast werden er ook vellen verwerkt, die door de fascistische Wehrmacht in bezette landen gestolen waren.

In de stoffenweverij waren in het begin slechts enkele handweefgetouwen geïnstalleerd. Het werk in dit bedrijf was heel zwaar. Fritzi Jaroslawski, een arbeidersmeisje uit Wenen, dat als vijftienjarige was gevangen genomen, werkte in 1942 enkele maanden in de stoffenweverij.

Zij schrijft: "Het handweefgetouw moest met beide armen en beide benen bediend worden, wat natuurlijk zeer vermoeiend was. Zoals in alle afdelingen moest ook in de stoffenweverij een bepaald Arbeitspensum (zekere prestatie) gehaald worden, dat in het begin van een dienst 5 meter bedroeg tot in 1945 dit pensum was gesteld op 15 meter."

Hoofdzakelijk werden krachtige meisjes en vrouwen uit de Sowjet-Unie in dit bedrijf tewerkgesteld. Gezond uitziende Oekraïensen werden door dit werk, dat grote lichamelijke kracht vergde, in een paar maanden tot zieke mensen. Hongerrantsoenen en het opjagen hadden dit proces van verzwakking en vernietiging nog bevorderd.

In 1942 werd in de weverij 70.000 meter weefsels gefabriceerd , hemdenflanel, neteldoek, dril (een grof linnen) en keper. In het jaar 1943 was het ongeveer 517.000 meter en voor 1944 was een jaarlijkse productie voorzien van 1,5 tot 2 miljoen meter. Aan het eind van 1943 werd met 96 hand- en 44 mechanische weefstoelen gewerkt (voor deze getallen: vgl. Lotte Zumpe, Die Textilbetriebe der SS im Konsentrationslager Ravensbrück, Jahrbuch für Wirtschaftsgeschichte 1969/11 blz. 29).

Een jaar later kwamen er ook mechanische weefstoelen waarop hemdenflanel en ruwere stoffen werden. geproduceerd. Bedrijfsleider was tot aan het eind van 1944 de SS-man Hans Kollmeier. Daar hij ongeschikt was om het bedrijf te leiden, werd hij naar het front gestuurd en nam SS-man Schindler de leiding van de weverij over.

In het begin van 1945 moest het bedrijf door gebrek aan grondstoffen de productie staken.
 
 

In de zomer van 1942 werd in de stoffenweverij ook een kunstnijverheidsafdeling ingericht. Hier werden gordijnen, vloerkleden, lopers, kussens, meubelbekleding e.d. vervaardigd, die grotendeels voor de SS-officieren in Berlijn, Ravensbrück en Oranienburg bestemd waren. De rietmattenvlechterij maakte stromatten, zonweringen, verpakkingsmaterialen, enz. Hier werkten bijna uitsluitend zigeunerinnen. De voltooide producten werden hoofdzakelijk aan het rietmattenbedrijf Ernst Sander te Fürstenburg geleverd. In de winter van 1942 en 1943 waren ongeveer 60 gevangenen, waaronder 13- en 14 jarige Zigeunerkinderen op het schiereiland Darss (Oostzee) onder leiding van Aufseherin Leopold bezig met het snijden van riet.

In de breierij werden machinaal sokken en hemden gebreid. In 1942 begon men ook kousen voor vrouwelijke- en mannelijke gevangenen te vervaardigen. Daarnaast werd in enkele barakken door oudere gevangenen met de hand gebreid. In de stroschoenenvlechterij werden ongeveer een jaar lang, tot 1943, overschoenen van stro voor de Waffen-SS vervaardigd. Tegelijkertijd werden ook stropantoffels, sandalen en strotassen met de hand vervaardigd. De kunstnijverheidsafdeling werd met de rietmattenvlechterij in 1943 verplaatst naar de z.g. biezenplaats bij het dorp Ravensbrück.

De bandvlechterij, die in 1943 in bedrijf werd gesteld had tot opdracht het vervaardigen van singelband, boombanden, sledebanden enz. Het ruwe materiaal kwam van de Fa. Schwarz & Co. te Hamburg. Aan dit bedrijf werden ook de eindproducten geleverd. In het begin van 1944 werd met een reparatiebedrijf begonnen.

In de barak van dit bedrijf, dat op het terrein van het concentratiekamp stond, werd ingezamelde troepenkleding van de SS vernieuwd, d.w.z. het werd gewassen, gerepareerd en gestreken. De leiding van dit bedrijf lag in handen van SS-Hauptsturmführer Opitz. Het werk was weerzinwekkend want de gevangenen kregen de gescheurde, uit elkaar geschoten en met bloed besmeurde stukken die slechts gebrekkig gedesinfecteerd waren, in handen. De lucht van verrotting, die van de uniformen afkwam was net als de stofontwikkeling bij het lostornen niet alleen zeer onhygiënisch, maar ook levensgevaarlijk. Voor de veeleisende SS-Aufseherinnen en de vrouwen van SS-mannen werd een privé kleermakerij ingericht, die eveneens tot de GmbH behoorde. Toestemming om in deze kleermakerij te laten werken verleende SS-Hauptsturmführer Opitz. Deze privé kleermakerij, waarin voornamelijk gevangenen werkten die kleermaakster van beroep waren, was eerst in de knipperij ondergebracht. De vraag was echter zo groot en de kosten voor de klanten zo laag -per werkuur moesten ze 50 pf. betalen- dat voor dit bedrijf een eigen barak werd gebouwd.

De SS-kampleiding van het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück 'verhuurde' haar gevangenen aan het SS-concern, aan de Gesselschaft fürTextil-und Lederverwertung GmbH.

De volgende dagtarieven werden afgesproken:

Mannen en Vrouwen
 

Vakman Hulparbeider
tot 31-12-1942

vanaf 1-1-1943

vanaf 1-4-1943

vanaf 1-10-1945

0,30 RM

2,50 RM

5,-- RM

5,-- RM

0,30 RM

0,50 RM

1,--RM

4,--RM


 

Van deze dagtarieven zagen de gevangenen natuurlijk geen stuiver. Zij werden onder dwang te werk gesteld, ondanks honger en zwakte.
 
 

Foto

Werk in de stromatvlechterij
 
 
 
 

Waarom verhoogde de SS de dagtarieven in deze onderneming terwijl bijvoorbeeld in de Deutschen Versuchsanstalt für Ernährung und Verpflegung GmbH ('Duits proefstation voor voedselvoorziening en verzorging"), een SS-bedrijf waarin eveneens Ravensbrückse vrouwen werkten, het dagtarief tot het einde 3 pfennig bleef- Lotte Zumpe stelt in haar onderzoek vast, dat de arbeidsproductiviteit in de Textil-und Lederverwertung GmbH hoog was. (Jahrbuch für Wirtschaftsgeschichte 1969/T. II). Dat had weer een hogere winst tot gevolg. In de oorlogssituatie moesten overwinsten vanaf een bepaalde hoogte afgestaan worden. Daarom verhoogde de SS de dagtarieven van de GmbH, verhoogde daarmee de productiekosten, en formeel zakte dan de winst. Zo wilde de SS-leiding vermijden miljoenen aan de staat af te moeten dragen. . . . zij wilden het geld zelf houden. Oswald Pohl, de chef van het WVHA, gaf op 3 maart 1942 een opdracht waarin staat: "De arbeidskracht moet tot aan de uiterst mogelijke grens worden uitgebuit, opdat het werk zoveel mogelijk opbrenge."

In deze grootste opbrengst was Oswald Pohl in velerlei opzichten geïnteresseerd. Hij bekleedde sinds 1 februari 1942 de functie van Hauptamtschef des Wirtschafts-Verwaltungshauptamtes der SS (WVHA), dat krachtens een opdracht van Himmler van 19 januari 1942 was opgericht. Pohl was echter gelijktijdig Chef des Hauptamtes Haushalt und Bauten (huishouding en gebouwen). Pohl bekleedde de post van Ministerialdirektor (administrateur van een departement). Deze personele unie is uitdrukking van de versmelting van de fascistische partij en de SS met het staatsapparaat, een typisch kenmerk van het staatsmonopolistische kapitalisme in de tijd van 1933 tot 1945. Reeds in de eerste maanden van haar bestaan kon de Textil-und Lederverwertung GmbH bogen op zeer goede resultaten: bij een oorspronkelijk grondkapitaal van 20.000 RM boekte de firma in het eerste jaar van haar bestaan een netto winst van 47.581,25 RM.

Hoe goed de SS erin slaagde aan de opdracht van Pohl gevolg te geven om de arbeidskracht van meisjes en vrouwen in Ravensbrück tot het uiterste uit te buiten, toont de stijgende omzet van het 'industrieterrein' zoals de bedrijven der GmbH in het concentratiekamp genoemd werden.

In het jaar
 

1940 

1941 

1942 

1943 

1944 

1945 

 

575.000 RM

800.000 RM

1.214.000 RM

8.214.000 RM

15.500.000 RM

35.000.000 RM


 

35.000.000 RM, dat was de door de SS geplande omzet voor 1945. Het overwinnende Rode Leger heeft een streep door die berekeningen en dromen van de SS gezet, heeft het 'industrieterrein' en de GmbH weggevaagd, net als het fascisme met zijn verschrikkelijke instellingen voor de vernietiging van mensen.
 
 
 
 GEVANGENEN VAN RAVENSBRÜCK WERKEN VOOR DE BEWAPENINGSINDUSTRIE
 
 

Na de overval van de fascistische Wehrmacht op de Sowjet-Unie hield Heinrich Himmler een dreigende redevoering over de veranderingen die de oorlog in de economische structuur van Duitsland teweeg bracht. Hij eiste dat alle krachten ten behoeve van de oorlog werden ingezet, zonder rekening te houden met de tot dwangarbeid gepresten, ja, zelfs hun dood incalculerend. Met de nederlaag van de Hitler-Wehrmacht voor Moskou verdween bij de fascistische leiding ook de illusie van een Blitzkrieg tegen de Sowjet-Unie. Deze nederlaag stelde de Duitse oorlogseconomie voor moeilijke problemen, die de Duitse imperialisten er niet alleen toe brachten de kosten van de oorlog af te wentelen op de schouders van de volksmassa's (voorbeeld: arbeidsplicht werd ingesteld voor alle mannen van 16 tot 65 jaar en alle vrouwen van 17 tot 45 jaar), maar hen er ook toe dwongen de vraag over het inzetten van concentratiekampgevangenen opnieuw te stellen. In samenhang daarmee verklaarde Himmler op 4 oktober 1943 in Posen dat in het begin van de oorlog de Russische krijgsgevangenen "als grondstof en arbeidskracht" niet de waarde hadden die we hen nu toeschrijven en dat het feit dat tientallen, honderden, duizenden krijgsgevangenen van uitputting en honger gestorven zijn te betreuren was, niet uit het 'rassisch' oogpunt maar veeleer vanwege het verlies aan arbeidskracht, dat daardoor geleden werd.

De door Joseph Goebbels op 18 februari 1943 in het Berlijnse Sportpaleis afgekondigde 'Totale Oorlog' had eveneens tot ingrijpende maatregelen in de Duitse economie geleid. De concentratie van de oorlogseconomie werd op een hoger niveau voortgezet. Het ministerie voor bewapening en oorlogsproductie, aan het hoofd waarvan Albert Speer stond, leidde ook steeds meer bedrijven die voordien tot het domein van economische zaken behoord hadden.

Op het ministerie van bewapening en oorlogsproductie hadden leidende monopolie-kapitalisten een doorslaggevende invloed. Het ministerie van Speer werd steeds meer tot een leidende trust met grote volmachten en bevoegdheden. Maar ook bij dit ministerie werd de samenwerking en vervlechting tussen monopoliekapitalisten en het staatsapparaat steeds hechter en toonde zo het staatsmonopolistische karakter van de fascistische staat steeds duidelijker. De bazen van de bewapeningsindustrieën probeerden via het ministerie van Speer te bereiken, dat de gevangenen in bedrijven die onder hun controle stonden voortaan onder staatscontrole tot arbeid werden gedwongen. Daardoor hoopten de ondernemers betere productieresultaten te bereiken. Deze eis stootte op een zekere weerstand bij de SS, die al sinds 1942 alleen besliste over de tewerkstelling van de gevangenen, maar ook de SS-leiding paste zich aan bij de nieuwe situatie. Het Wirtschaftsverwaltungshauptamt, Amtsgruppe D, trad op als tussenpersoon en leverde arbeidskrachten aan de bewapeningsindustrie.

De commandanten van de concentratiekampen fungeerden de facto als hoofd personeelszaken van de grote concerns zonder daarbij het doel der volledige liquidering van de gevangenen te hebben opgegeven. Na de grote nederlagen die de fascistische troepen in de zomer en de herfst van 1943 door het Rode Leger werden toegebracht, en door het groeiende gebrek aan arbeidskrachten in de bewapeningsbedrijven werden in de buurt van de fabrieken kampen gebouwd voor de huisvesting van de gevangenen. De tewerkstelling van gevangenen buiten de concentratiekampen werd tot een vast gegeven. Er werden echter ook afdelingen van bedrijven in de nabijheid van kampen gebouwd, zoals b.v. de Siemens-afdeling bij Ravensbrück. Tot het werk in deze bewapeningsbedrijven werden niet alleen mannelijke gevangenen maar ook meisjes en vrouwen gedwongen. Deze 'buitencommando's' waren zeer gevreesd, daar het werk in deze bedrijven een extra aanslag op het weerstandsvermogen betekende. Het voedsel was eveneens zeer slecht. Gewerkt werd er in twee diensten van twaalf uur. De gevangenen kwamen dikwijls vier tot zes weken niet uit de kleren; schoon goed kregen ze niet. Epidemieën en ziektes hielden huis onder de gevangenen.

De meisjes en vrouwen in het concentratiekamp hadden geen weet van de competentiestrijd van de sjacheraars, door wie zij tot hun dood toe moesten worden uitgeperst. Zij merkten wel dat vanaf 1942 dikwijls 'heren' met de auto naar Ravensbrück kwamen. Al snel werd bekend dat deze goed gevoede en elegant uitziende bezoekers functionarissen van bewapeningsbedrijven waren. Zij werden door commandant Fritz Suhren ontvangen. Ondertussen waren de gevangenen in lange rijen opgesteld. Zij moesten wachten tot de heren bereid waren hun werkslaven in ogenschouw te nemen. Als veehandelaren monsterden zij de 'waren', de meisjes en vrouwen in jurken die om hun vermagerde lichamen flodderden, die met blote blauw-rode benen van de kou, voor hen stonden. Zij waren door de Arbeitseinsatz uitgekozen en geregistreerd.

Vanaf 1944 werd de Arbeitseinsatz geleid door een brutale vechtersbaas, de SS-Oberscharführer Pflaum. Hoezeer de gevangenen het zware werk de mishandelingen en de honger in de bedrijven ook vreesden, anderzijds waren zij bang om arbeidsongeschikt verklaard te worden. Zij wisten immers dat zij alleen door te werken in leven konden blijven. Over de rampzalige verhoudingen in de bewapeningsbedrijven hadden zieken en stervende gevangenen bericht, die omdat zij voor het werk niet meer bruikbaar waren, naar Ravensbrück waren teruggestuurd ter vernietiging.

Tekening

Siemensfabriek bij Ravensbrück (tekening van gevangene)
 
 

In het verslag van IG Farben te Wolfen, een onderdeel van het concern dat voor de bewapening werkte, valt het volgende over de slaveninkoop na te lezen: "Brief van 29-3-1943: Op 27-3-1943 heeft SS-Obersturmführer Naurer onderhandeld over het inzetten van politieke gevangenen uit het concentratiekamp Ravensbrück. Het is de bedoeling dat de gevangenen ingezet worden in de filternaaierij, in de twijnerij en in de spinnerij. In geval van tewerkstelling moet de ondernemer per dag per gevangene een bedrag van 4 RM betalen. Daarmee zijn alle kosten gedekt. Daar het bij de tewerkstelling van gevangenen niet over een arbeidsovereenkomst gaat, zijn er met betrekking tot de werktijden geen voorschriften. . . .

Voor het eten van de gevangene wordt per dag 60 pf uitgetrokken."

Wat de werkende meisjes en vrouwen voor die 60 pf aan eten kregen kan men zich tegenwoordig bijna niet voorstellen: dunne soep en een stukje brood. Met deze levensmiddelen moesten de gevangenen hun arbeidskracht op peil houden, moesten zij per dag minstens 12 uren werken. Bij de Auerwerken AG te Oranienburg, waar gasmaskers werden gemaakt, moesten de concentratiekampgevangenen 's morgens om vier uur opstaan. Het tel-appèl vond om zes uur plaats. Ondanks de zware twaalf-urige werkdag waren er ook nog nacht-appèls. Bij de Goehle-Werken, deel van Zeiss-Ikon AG te Dresden, wat een echt wapenbedrijf was, waar ontstekers voor bommen en granaten werden gemaakt, werkten in de herfst van 1944 ongeveer 700 Poolse en Russische vrouwen, alsmede 50 vrouwen van andere nationaliteiten.

In het reglement van de bedrijfskeuken van dit bedrijf valt te lezen: "Iedere omgang met in de keuken werkzame gevangenen is voor het keukenpersoneel vanwege de SS verboden en strafbaar. Aan het einde van de middagpauze moet het overgebleven eten bij elkaar gegooid worden (wanneer het al niet reeds in een ketel zit). Wanneer niemand van de Duitse eters nog iets belieft, dan kan het voor Russen en concentratiekampgevangenen gebruikt worden. Het in de spoelkeuken terugkomende eten moet verzameld worden en kan later toegevoegd worden aan het eten voor de Russen of KZ-gevangenen. Voor de kwaliteit van het eten van de concentratiekampgevangenen is de betreffende SS-Aufseherin verantwoordelijk."
 
 

In de volgende bewapeningsbedrijven werden vrouwelijke gevangenen tot werken gedwongen:

l. Abterode, Betriebsteil der Bayrischen Motorenwerke AG München 220 Buchenwald
2. Altenburg, HASAG Hugo Schneider AG Leipzig 1000 Rav/Buchenwald
3. Ascherleben, Betriebteil der Junkers Flugzeug/Motorenwerke 500 Buchenwald
4. Barth, Betriebsteil der Heinkel-Flugzeugwerke GmbH 1000 Ravensbrück
5. Beendorf b. Nagdeburg, Askaniawerke Berlin 3200 Neuengamme
6. Boizenburg, Thomson & Go 600 Neuengamme
7 . Brauschweig, Stahlwerke AG 730 Neu/Buchenwald
8 . Breslau, Fa. Patin 450 Gross Rosen
9 . Dortmund Dortmund-Hoerder-Hüttenverein AG 800 Buchenwald
10 . Dresden Zeiss-Ikon AG (Goehlewerk) 900 Flossenbürg
11 . Dresden "Universelle" (Zigarettenmachinenfabrik J. G. MüIller 700 Flossenbürg
12 . Eberswalde , Ardelt-Werke 800 Ravensbrück
13 . Elsnig, WASAG, Westfäl. -Anhalt Sprengstoff AG 700 Buchenwald
14 . Essen. Fried. Krupp AG 500 Buchenwald
15 . Duderstadt, Poltewerke 750 Buchenwald
16 . Finow. Geschossfabrik 150 Ravensbrück
17 . Fürstenhagen, Munitionsfabrik GmbH 3000 Ravensbrück
18 . Genshagen Daimler-Benz AG 1100 Sachsenhausen
19 . Genthin, "Silva"GmbH (Poltewerke) 2000 Ravensbrück
20 . Graslitz , Luftfahrt-Gerätewerke 500 Ravensbrück/Flo.
21 . Grüneberg, Munitionsfabrik, Poltewerke 1800 Ravensbrück
22. Fallersleben, Volkswagenwerk 650 Neuengamme
23 . Hamburg. Diago-Werke 500 Neuengamme
24 . Hamburg. Drägerwerk 780 Neuengamme
25. Hamburg. Hanseatische Kettenwerke 450 Neuengamme
26 . Hannover ï Conti 1000 Neuengamme
27 . Hannover. Brinker. Eisenwerke 450 Neuengamme
28 . Horneburg. Valvo-Röhrenwerke . 300 Neuengamme
29. Karlshagen. Artilleriewerk I und II 1200 Ravensbrück
30. Lippstadt Eisen-und Metallwerke 750 Ravensbrück
31. Lippstadt Westfälische Metallindustrie AG 350 Buchenwald
32 . Lubberstedt , Lufthauptmunitionsamt 3500 Neuengamme
33 . Magdeburg (Genthin) Poltewerke 1900 Ravensbrück/Neu.
34 . Marienehe , Heinkel-Flugzeugwerke GmbH 1500 Ravensbrück
35 . Malchow, Sprengstoff-Chemie 4000 Ravensbrück
36. Markkleeberg b. Leipzig Junkers-Flugzeugwerke 1550 Buchenwald
37. Meuselwitz b. Leipzig HASAG Hugo Schneider AG 3000 Ravensbrück/Bu.
38. Mühlhausen, Junkers Flugzeug-und Motorenwerke 700 Buchenwald
39. Neubrandenburg, Mechanische Werkstätten 6000 Ravensbrück
40. Neuroblau b. Karlsbad Bohemia-Keramische Werke AG 400 Ravensbrück/Flo.
41 . Neustadt . Krs . Koburg, Kabel-und Leitungswerke 400 Buchenwald
42 . Oranienburg. Auer-Werke AG 1200 Ravensbrück
43. Leipzig Schönau ATG, Maschinenbau GmbHl 500 Buchenwald
44. Peenemünde, Versuchstation für Raketewaffen 300 Ravensbrück
45 . Penig. Junkerwerke Dessau 700 Buchenwald
46. Porta. Hammerwerk 1000 Neuengamme
47. Raguhn, Krs Dessau-Köthen Heerbrandt-Werke AG 300 Buchenwald
48. Ravensbrück Siemens AG WWGF 3000 Ravensbrück
49. Rechlin, Flugplatz Retzow 1500 Ravensbrück
50. Salzgitter-Watenstedt , Hermann Göringwerke 470 Neuengamme
51. Salzwedel WASAG 1170 Neuengamme
52. Schönebeck. Junkers-Flugzeug und Motorenwerke 700 Buchenwald
53. Schlieben HASAG Hugo Schneider AG 1000 Ravensbrück
54. Schwarzenforst b. Rostock Heinkel Flugzeugwerke 1000 Ravensbrück
55. Sömmerda, Rheinmetall Borsig AG Berlin 1300 Buchenwald
56. Taucha b. Leipzig HASAG Hugo Schneider AG Werk II 1200 Ravensbrück/Bu
57 . Torgau. Heeresmunitionsanstalt 500 Buchenwald
58 . Velten. Veltener Maschinenbau GmbH 800 Ravensbrück
59. Wittenberg Arado-Flugzeugwerke Berlin 500 Sachsenhausen
60. Wolfen, IG Farbenindustrie 400 Buchenwald
61. Zvodava Sokolov (Zwodau/Falkenau) Siemens & Halske Berlin 1500 Ravensbrück

De genoemde getallen geven het maximum aan van het aantal gevangenen dat in bovengenoemde bedrijven werkte, welk maximum meestal bereikt werd in de herfst van 1944.
 
 

Verder waren er nog gevangenen te werk gesteld in instituten als de Marineschool te Fürstenberg enz.

Vanaf 1 september 1944 werden enige buitenkampen van het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück organisatorisch en administratief met geografisch dichtstbij gelegen kampen samengevoegd. Met buitenkampen die na 1 september 1944 werden ingericht gebeurde hetzelfde.

In al deze bewapeningsbedrijven werden de gevangenen volgens het principe van de terreur opgedreven. Zij werden mishandeld. En uit angst voor straf moesten zij afstand doen van hun laatste restje fysieke kracht. In de Siemens bedrijven werden relais gemaakt, alsmede elektrotechnische installaties voor duikboten, veldtelefoons, tijdontstekingen voor bommen, delen van V-2s (onbemand straalvliegtuig geladen met explosieven) enz. Iedere chef was voor de arbeidsproductiviteit van 'zijn' gevangenen verantwoordelijk. Door dit geraffineerde systeem werden deze mensen tot drijvers, die onverbiddelijk tegen vrouwen en meisjes te keer gingen.

Heel erg was het werk in de nachtdienst. Kwamen de gevangenen na twaalf uur lang afgebeuld te zijn in de werkplaats naar buiten, was er eerst een tel-appèl. Dan moesten ze dikwijls lang staan en wachten. Wanneer zij eindelijk, volkomen oververmoeid en uitgeput op hun houten britsen neerzonken, konden zij nog slechts weinig uren slapen, want zij moesten onmiddellijk met hun schotel eten weer in de rij gaan staan en om 16 uur weer klaar zijn om aan het werk te gaan.

De arbeidsprestaties van de gevangenen werden op diagrammen aangetekend. Wanneer de vrouwen het geëiste pensum niet haalden, dreigde inhouding van het eten, strafstaan, arrest en ook de strafbarak. Het klinkt dan toch wel bespottelijk wanneer Siemens zich tijdens het Neurenberger-proces probeert te rechtvaardigen via een stuk waarin staat: "Verder was er onzerzijds geen bezwaar tegen dat gevangenen in het koude jaargetijde hun voor de winter doorgaans ongeschikte kleding aanvulden met op het werk aanwezige materialen zoals isolatiepapier, poetsdoeken enz. "

Ook de 500 vrouwen die op 11 oktober 1944 uit Ravensbrück overgebracht werden naar het bedrijf Universelle Dresden waren volledig ontoereikend gekleed. Zij droegen geen kousen en kregen die de hele winter ook niet. Vele gevangenen droegen dunne zomerkleding die zij in plaats van gevangenenkleding uit het bagagemagazijn gekregen hadden. Voor deze meisjes en vrouwen was er tot aan hun bevrijding of tot hun dood geen schoon goed om aan te trekken.

Siemens & Halske hadden een bewapeningsbedrijf in Zvodava (Zwodau bij Falkenau). De uit Ravensbrück daarheen gebrachte 1500 vrouwen moesten eerst barakken bouwen. In de herfst van 1942 werkten in dit filiaal ongeveer 1200 Poolsen, Tjechiesen, Slowaaksen en Russinnen. Om 3.30 uur in de vroegte werden de vrouwen wakker gemaakt. Om 6 uur begon de werkdag. De dienst duurde tot 19 uur met een uur middagpauze. Ook in dit bedrijf werd de werkmeester beoordeeld op de arbeidsproductiviteit van 'zijn' gevangenen, wat tot onmenselijk gedrag leidde.

Wie van de vrouwen het pensum niet haalde, werd bij een 'buitencommando' ingedeeld, en moest stenen sjouwen, en 's winters hout en kolen transporteren zonder handschoenen, aan de voeten houten pantoffels. Verder moesten zij graven delven en ander zwaar werk verrichten met houweel en schop.

Nadat de Heinkelwerke te Rostock in 1943 kapot gebombardeerd was werd in de nabijheid een werkkamp ingericht. De vrouwen moesten daar in twee ploegen, van 7 tot 19 uur en van 19 uur tot 7 uur 's morgens, werken. Dikwijls werden nog twee uren aan deze twaalf uren toegevoegd, om nog hogere arbeidsprestaties te bereiken.

Mishandeld, door afranseling, strafstaan en ondervoeding de dood in gedreven, groeide het aantal van de in het Rostockse crematorium verbrande gevangenen. In de tijd van december 1943 tot februari 1945 waren er 271 dodelijke slachtoffers. Maar in werkelijkheid vonden veel meer vrouwen in dit bedrijf de dood. Klaarblijkelijk had de SS de lijken onder de grond gestopt, want jaren na de bevrijding werd een groot massagraf in de nabijheid van het bedrijf gevonden. Van de doden kon niemand meer geïdentificeerd worden, maar uit de driehoeken die voor een deel niet verteerd waren viel op te maken dat Russische, Franse en Duitse vrouwen de slachtoffers waren. Als doodsoorzaak op de lijsten van het crematorium stonden aangegeven: tuberculose, longontsteking, hartzwakte, sepsis, phlegmone, enz. Uit documenten is echter duidelijk dat in deze fabriek vrouwen werden opgehangen, doodgeslagen en doodgeschoten; de officiële opgaven dienden alleen maar om de waarheid te verhullen.

Na de bevrijding van de gevangenen in april 1945 werden bij alle bewapeningsbedrijven graven gevonden. Zo liggen er b.v. op het kerkhof te Neustadt-Glewe 46 onbekende vrouwelijke gevangenen begraven, die in de Dornier vliegtuigfabrieken smadelijk ter dood waren gebracht.

Mevr. Lemke, die in de munitiefabriek Grüneberg dwangarbeid verrichtte, vertelt in haar herinneringen: "In 1944 waren we met ongeveer 1500 gevangenen uit Ravensbrück in deze fabriek. Het werk was heel zwaar. Wij werden opgejaagd met scheldwoorden, maar ook met schoppen en slagen. Als maaltijd kregen we wat zeer dunne soep, die niet alleen zeer slecht smaakte, maar waarin dikwijls geen zout zat. Slechts onze grote honger dwong ons dit brouwsel te eten. De honger pijnigde ons zo, dat we gras gegeten hebben. Het niet halen van het pensum werd als 'luiheid' op beestachtige wijze bestraft. Eén keer moest een gevangene een uur lang met gestrekte arm eten voor zich uit houden en daarna zonder eten aan het werk gaan."

Niet zelden kwamen gevangenen bij luchtaanvallen om het leven want er moest doorgewerkt worden en we mochten niet naar de schuilkelders, ook niet wanneer de bommen op het bedrijf vielen. Toen gevangenen die werkten in de Poltewerken te Magdeburg (Genthin) bij een luchtalarm in november 1944 eisten om naar de schuilkelders te mogen gaan om daar bescherming te vinden tegen de bommen, schoten de SS-ers op de weerloze vrouwen. Tien gevangenen werden gewond naar Ravensbrück teruggestuurd, twee van deze ongelukkigen stierven aan hun verwondingen.

De Luxemburgse Yvonne Useldinger, die in de Siemenswerke te werk gesteld was, hield een klein dagboek bij, waarin te lezen staat:

" 3 december 1944; verhuisd naar het Siemenskamp, barak 2a;

25 december 1944; geen water, geen wc., strafstaan, velen sterven. Men speelt 'toneel' voor ons.

19 februari 1945; de zoon van Annie Hendricks wordt geboren;

28 februari 1945; geen stroom;

3 maart 1945; Alarm; stilstand van de machines;

14 maart 1945; bij alarm mag niet verder gewerkt worden;

18 maart 1945; alarm;

23 maart 1945; nachtdienst wegens alarm afgelopen;

30 maart 1945; 's morgens om 3 uur ophouden, we moeten in het veen gaan werken."

Bij de HASAG (Hugo Schneider AG)-Unternehmen in Leipzig waren in de zomer van 1944 ongeveer 3000 vrouwelijke gevangenen tewerkgesteld. Toen het werkkamp in Meuselwitz doel van de bommenwerpers werd, liepen vele vrouwen en meisjes ernstige verwondingen op. De gevangenen werden echter niet in Meuselwitz behandeld, maar, provisorisch verbonden, in veewagens op stro gelegd en naar het vrouwenconcentratiekamp teruggebracht, waar een gedeelte van hen dood of stervend werd uitgeladen. Ook bij de Auerwerken AG te Oranienburg werkten in februari 1945 ongeveer 1200 vrouwen. Toen dit bewapeningsbedrijf gebombardeerd werd kwamen er vele gevangenen om het leven omdat men hen niet in de bunker gelaten had.

De Française Masson uit Rennes vertelt in haar herinneringen over het werk in de Hermann-Göring-Werken, Salzgitter-Watenstedt: "In juli 1944 vertrok ik met ongeveer 100 Françaises, 200 Poolsen en Russinnen uit Ravensbrück. We kwamen bij een goederenstation aan dat er zo treurig en mismoedig uitzag als wij ons voelden. Al aan de buitenkant konden we zien dat hier wapens gemaakt werden. Daarmee was het sprookje ontkracht als zouden we in een 'conservenfabriek' moeten gaan werken. Wat moesten we doen? Moesten we gaan werken of werk weigeren? We hebben overlegd. Maar het zou ons toch nooit gelukt zijn allen tot werkweigering over te halen. Dus moesten we tijdens het werk doen wat we konden om niet teveel bewapeningsmateriaal te vervaardigen. Het appèl was even erg als in het kamp. . . dan nog 12 uur fabriekswerk met voedsel dat verre van toereikend was. We waren voortdurend gedeprimeerd, want iedere dag regende het pijpenstelen. Er gingen geen 24 uur voorbij zonder dat iemand van ons een afranseling kreeg. We werden beheerst door vrees. Het appèl werd afgenomen door onze SS-Aufseherin. Zij had fonkelend groene ogen en werd door ons Pantherkatze genoemd. De jonge vrouw was groot en slank en had bijna fijne gelaatstrekken. En toch kwam ze iedere morgen met de zweep in de hand. Deze sadiste had dagelijks twee slachtoffers nodig om te slaan. Wie zal het vandaag zijn, vroegen we ons af. Om 6.30 uur marcheerden we in rijen van vijf af en kwamen dan om 7 uur bij het bedrijf aan. Geen woord mocht er gesproken worden; een doods zwijgen heerste in de rijen.

In het bedrijf werden V2 projectielen gemaakt. De werkmeester kwam voorbij, keek de machines na, liet ons zien hoe ze bediend moesten worden en hoe ze gecontroleerd konden worden. Verder mocht er niet gesproken worden. De SS-mannen hadden er plezier in om ons te kwellen. Op een keer in september 1944 schiep een SS-er er genoegen in zijn geweer af te schieten. De kogel trof één van de gevangenen, een Française, in haar dijbeen. Het schot werd gelost vanaf een wachttoren.

Een andere keer werd een Russin, die niet in de fabriek wilde werken, en zei dat ze het niet zou kunnen, geslagen. Driemaal werd zij met koud water overgoten en dan verder geslagen. 's Nachts moest ze zonder eten buiten blijven staan. Stiekem gaven we haar wat brood. De volgende dag werd zij gedwongen de fabriek binnen te gaan. Zij werd echter niet aan een machine gezet, maar moest met blote handen de closetten leegscheppen. Jeanette werd een keer geslagen totdat ze omviel omdat ze haar jasje in de fabriek had uitgetrokken. Zij werd op zo'n verschrikkelijke wijze afgetuigd, dat ze aan de gevolgen stierf. Ook ik kreeg op een dag een pak slaag omdat ik de voorgeschreven productie niet had gehaald. Mijn hele ploeg ook niet, en allen werden bestraft. Het werk kwam niet op de eerste plaats. Op een dag zeiden de SS-ers, dat wie niet kon werken, zich moest laten noteren. Die vrouwen zouden naar Ravensbrück teruggaan. Ik was de eerste op de lijst. Tachtig vrouwen van allerlei nationaliteiten hebben zich eveneens laten noteren. Dat had de SS niet verwacht. Zij zeiden dat je ziek moest zijn, om terug te kunnen rijden. Ik ging dus naar de keuring. Hoewel men mij gedreigd had dat ik na terugkeer in de strafbunker terecht zou komen, bleef ik bij mijn besluit."

Mevr. Masson kwam met 60 andere vrouwen naar Ravensbrück terug. Zij allen moesten, als ongeschikt voor werk, vergast worden. Slechts door de solidariteit van politieke gevangenen konden enkele gevangenen, waaronder mevr. Masson gered worden.

In het jaar 1943/44 gingen er bijna dagelijks transporten van Ravensbrück naar de bewapeningsbedrijven. En bijna iedere week kwamen er transporten met uitgeputte en vertwijfelde gevangenen uit die fabrieken terug. Voor de volledig uitgemergelde en half-verhongerde vrouwen, die generlei vrouwelijke rondingen hadden en er uitzagen als waren ze alleen maar een met huid bedekt skelet, hadden de SS-ers het woord Schmuckstück bedacht, wat zoveel betekent als sieraad, mooi stuk. Deze gemene spot moesten de vrouwen en meisjes zich laten welgevallen, voordat ze aan 'hartzwakte', tuberculose of honger doodgingen of de gaskamers werden ingedreven.

"Gevangenen zijn goedkoper dan paarden," merkte eens een SS-er op. "Ten eerste hoeft men ze niet te kopen; ze worden gratis in het kamp afgeleverd, ten tweede kosten koolrapen minder dan hooi en ten derde levert hun as nog goede mest op. . . . "

Maandelijks moesten de bedrijven een rapport over de behaalde productie en het aantal gewerkte uren opsturen. Dit rapport ging via de Arbeitseinsatz naar het Wirtschafts-Verwaltungshauptamt, Amtsgruppe D, Amt D II te Oranienburg, met de aantekening 'geheim'.

En de handel met de arbeidsslaven was voor de SS geen slechte zaak. Na de oorlog werd een 'rentabiliteitsberekening' openbaar gemaakt:

Dagelijks verhuurloon 6,- RM
aftrekbaar voedsel 0,60 RM
aftrekbaar schulddelging kleding 0,10 RM

Bij een gemiddelde levensduur van 9 maanden
bedraagt dit 270 maal 5,30 RM = 1431,- RM.
Opbrengst uit de rationele verwerking van lijken,
tandgoud, kleding, waardeartikelen, geld, onder
aftrek van verbrandingskosten: 2,- RM 200,- RM

Totale winst per 9 maanden l631,- RM

De SS had belang bij de verhuur van gevangenen. En de concernbazen haalden uit het leven en de dood der gevangenen nog veel grotere winsten.
 
 
 
 

WERKSLAVEN - BRON VAN WINST
 
 

De bazen van de banken en de concerns hadden niet op een paar centen gekeken om de Hitlerbeweging vooruit te helpen en de NSDAP tot een sterke partij te maken, die in januari 1933 de macht in Duitsland greep (deze financiële ondersteuning was reeds begonnen in 1923, toen in de tijd van inflatie de concernleider Thyssen 100.000 goudmarken aan de kas van de nazipartij schonk) .
 
 

Op 20 februari 1933, een week voor de door de Nazi's gestichte brand in het Rijksdaggebouw te Berlijn, kwamen een groep van grootindustriëlen en bankiers samen bij Hermann Göring. Adolf Hitler hield een redevoering. Hij beloofde herbewapening en bekrachtigde als hoofd van de regering zijn oude toezeggingen aan de industrie. Vervolgens vroeg Göring om steun voor de NSDAP. Openhartiger nog dan Hitler verklaarde hij: "Het offer zal voor ons gemakkelijker te dragen zijn, wanneer men steeds voor ogen houdt dat deze verkiezingen (Rijksdagverkiezingen van 5 maart 1933) zeker de laatste zullen zijn, minstens in de volgende tien jaar, waarschijnlijk echter in de volgende honderd jaar."

De industriëlen schonken drie miljoen mark voor het verkiezingsfonds van de nazipartij. 0p 28 mei 1933 schreef de grootindustrieel Krupp uit naam van het Reichsverband der Deutschen Industrie aan de president van de Deutsche Reichsbank Hjalmar Schacht, dat de vertegenwoordigers van alle takken van de industrie overeengekomen waren de inzamelingen te concentreren en een 'Hitlerfonds' in het leven te roepen. Hitler ging met dit voorstel akkoord.

De begeleidende circulaire over het 'Adolf Hitlerfonds van het Duitse bedrijfsleven' van 14 juni 1933 was ondertekend door Gustav Krupp van het Reichsverband der Deutschen Industrie en door Carl Köttgen van de Vereinigung der Deutschen Arbeitgeberverbände (Duits verbond van werkgevers). Daarin staat dat er een curatorium is opgericht met Krupp als voorzitter, dat voorstelt jaarlijks van iedere 1000 mark aan loon of salaris minstens 5 mark aan het fonds te schenken. Hoe correct de concernleiders zich aan deze overeenkomst hielden, toont de afrekening van IG Farben. Dit concern maakte in de jaren 1933 tot 1945 aan de nazibeweging en de fascistische staat een bedrag over van 84.300.343 DM, samengesteld uit Hitlerschenkingen, schenkingen aan nazi organisaties, aan de 'winterhulp', enz.

Een bijzonder exclusieve kring van grootindustriëlen en grote bankiers ondersteunden naast de nazipartij ook de SS. Deze 'vriendenkring van de Reichsführer der SS' bestond in het begin uit o. a. Hjalmar Schacht, Kurt van Schröder, Gottfried Graf von Bismarck. Deze mannen vertegenwoordigden de grote banken, de staal- en kali-industrie en andere takken der grondstoffenindustrie alsmede uit de grote verzekeringsmaatschappijen. Zij behoorden tot de vroegste begunstigers van Adolf Hitler en kwamen nu weer samen in de 'vriendenkring Himmler'. Hun belangen en de belangen van de SS kwamen overeen. De heren van het bedrijfsleven vertrouwden Himmler, en vertrouwden de mannen die behoorden tot de SS, de Gestapo en de politie als geheel. Oswald Pohl, leider van het Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt zei: "Dat ooit een uitnodiging voor het lidmaatschap geweigerd werd, is onwaarschijnlijk en ik heb dat ook niet meegemaakt. Industriëlen stonden in de rij om in de 'vriendenkring' te worden opgenomen met het oog op de voordelen, die er uit bestonden dat zij in persoonlijke relatie stonden met Himmler en andere hoge partijmensen, alsmede met het bedrijfsleven."

Het is daarom niet verwonderlijk dat deze 'vriendenkring' snel groeide. Haar ledenlijst bevatte de belangrijkste concerns, waarvan we hier noemen het Flick concern, Rheinmetall Borsig AG, IG Farben.

Deze 'vriendenkring' betaalde vanaf 1936 aan de SS steeds grotere bedragen, minstens 1 miljoen mark, aan Himmler ter beschikking gesteld voor "het uitvoeren van bijzondere opdrachten". Tot deze bijzondere opdrachten van de SS behoorde het uitroeien van miljoenen mensen in de concentratiekampen en de wrede terreur tegen ieder verzet van het Duitse volk en vreemde volken. Alleen al de grote bewapeningsopdrachten hebben de leden van de 'vriendenkring' geen windeieren gelegd. Maar ze kregen van de SS beduidend meer, nl. de goedkope werkslaven uit de concentratiekampen die ze naar eigen goeddunken konden uitbuiten en uit wier dwangarbeid de monopolies grote overwinsten trokken.

Tot de concerns die vanaf 1936 met de inzet van gevangenen begonnen behoort IG Farben. Vergelijkt men de hoogte van de schenkingen met de winst van IG Farben, dan moet men erkennen dat het de aandeelhouders geloond heeft, de nazi's en de SS grote bedragen toe te schuiven. In 1939 bezat de IG Farben 177 binnenlandse bedrijven en ongeveer 300 in het buitenland. Vier jaar later, in 1943 was dit aantal gegroeid tot 380 binnenlandse bedrijven en ongeveer 500 in het buitenland. De netto winst van het concern groeide met sprongen en bedroeg in 1943 822 miljoen RM. Het inzetten van goedkope arbeidsslaven uit de concentratiekampen Buchenwald en Sachsenhausen, uit Monowitz en Ravensbrück had dubbel en dwars z'n geld opgebracht.

Een geschoolde arbeider in de gestreepte kleding van het concentratiekamp kostte immers tot 1944 per dag slechts 5,-. RM, daarna 6,-. RM en een hulparbeider tot 1944 2,5O RM en daarna 4 ,-. RM. Van dit geld kregen de gevangenen natuurlijk geen cent.

De ondernemingen die deel uitmaakten van IG Farben produceerden ook massa-vernietigingsmiddelen, bijvoorbeeld het gas Zyklon B waarmee de gevangenen die arbeidsongeschikt waren geworden dus voor de concernbazen en de SS oninteressant, ter dood gebracht werden. De concern- en bankbazen maakten miljoenen marken winst uit het zweet en uit het bloed en de lichamelijke uitputting van miljoenen gevangenen. Spottend kon de verantwoordelijke voor de Bunaproduktie (synthetisch-rubber) Otto Ambros reeds in 1941 vaststellen: "Onze nieuwe vriendschap met de SS brengt ons rijke zegeningen."

De dood van miljoenen onschuldige vrouwen en mannen "rijke zegeningen" noemen bleef voorbehouden aan een Duitse monopoliekapitalist, één van de mannen die over lijken gingen, wanneer er winst te behalen valt.
 
 
 
 

ONMENSELIJK STRAFREGIME
 
 

Bij de beschrijving van verschrikkelijke en barbaarse straffen die in het concentratiekamp Ravensbrück aan de orde van de dag waren mag niet over het hoofd gezien worden dat de door de Gestapo gelaste overbrenging naar een concentratiekamp op zichzelf al een verschrikkelijke straf was. Daarbij kwam dan nog het werk dat onder de geschetste omstandigheden een permanente strafverzwaring betekende. Vierentwintig uren per dag konden meisjes en vrouwen rekenen op slagen, schoppen, hondenbeten, zweepslagen en nog vele andere mishandelingen. Hoe ook de gevangenen alles deden om niet op te vallen, de verruwde tot kwellen afgerichte en deels ook sadistisch aangelegde SS-Aufseherinnen en SS-manschappen zochten en vonden een aanleiding om uit te razen. Was het dat het bed niet goed was opgemaakt, dat er een knoop aan de kleding ontbrak, het maakte niet uit, al deze 'overtredingen' werden met harde straffen beloond. Door mishandelingen leerden de gevangenen de kamporde kennen. Op deze wijze ervoeren de slachtoffers van de SS dat alles verboden was voor hetgeen zij een draai om hun oren kregen en geschopt werden en hoe weinig er was toegestaan.

De lichtste, door de vrouwen echter wegens het vernederende karakter ervan gevreesde, kampstraf bestond uit het afknippen van hoofd- en lichaamsbeharing. Zij trof zonder uitzondering iedere ongelukkige die met een luis in het kamp kwam. Dat kon echter ook de schoonste vrouw overkomen, want velen van hen waren wekenlang in goederenwagens onderweg geweest en hadden geen mogelijkheid gehad zich te wassen. Ook het feit dat vrouwen op straat waren opgepakt en zodoende op weg waren gegaan zonder kam of toiletbenodigdheden had geleid tot verbreiding van ongedierte tijdens het transport. Vanaf midden 1944 heeft de SS willekeurig gevangenen kaal laten knippen. Dikwijls trof deze straf een heel transport.

Vrouwen die liefdesbetrekkingen hadden onderhouden met een buitenlander werden ieder kwartaal kaalgeknipt. De buitenlander -dikwijls een dwangarbeider- werd wegens 'rassenschande' opgeknoopt, de vrouw of het meisje in het concentratiekamp gestopt.

Een andere harde straf was het onthouden van voedsel, een straf die dikwijls een hele barak trof, maar soms ook het hele kamp. Begonnen werd met het inhouden van één maaltijd, daarna werd deze straf uitgebreid tot onthouden van voedsel voor een aantal dagen achter elkaar of gedurende twee, vier of zes zondagen. Zo kregen Joodse meisjes en vrouwen in de herfst van 1940 drie achtereenvolgende dagen niets te eten. Een week voor Pasen 1942 werd bekend gemaakt: "Het kamp krijgt gedurende 6 zondagen geen eten." Als reden daarvoor werd opgegeven dat het klaarbassin van de waterleiding door de gevangenen moedwillig was verstopt. Op Paaszondag moesten de gevangenen een uur langer appèl staan. Al de levensmiddelen die voor zes zondagen toekwamen aan de gevangenen, verdwenen naar de SS-keuken en werden bij een feestmaaltijd op paasmaandag door de SS extra verbruikt. Tot dinsdag feestte de SS. Daarna kwamen de Aufseherinnen en SS-bewakers katterig en moe weer in het kamp en reageerden hun slechte bui af op de gevangenen. Het onthouden van eten had voor de uitgehongerde, volledig ondervoede en uitgeputte gevangenen ernstige fysieke gevolgen, te meer daar deze straf gewoonlijk gepaard ging met urenlang 'strafstaan'. Met deze maatregel probeerde de SS te verhinderen dat de gestraften stiekem van hun kameraden wat brood toegestopt kregen. Dit 'strafstaan' kon zowel alle als individuele gevangenen treffen en kon zich over uren, of dagen uitstrekken.
 
 

Dagelijks stonden er 's avonds gevangenen na tien of twaalf uur het zwaarste werk te hebben gedaan tegen de muur, tot de duisternis inviel. Bij elke weersgesteldheid, bij koude, sneeuw, bij hitte en regen moesten de vrouwen staat. Niet zelden waren ze doornat, dikwijls bevroren handen en voeten. Wie flauw viel mocht niet worden opgetild laat staan naar hun barak gebracht worden.

Toen er eens een Zigeunerin gevlucht was, stonden alle gevangenen van het kamp, van kinderen tot bejaarde vrouwen van 2 uur 's nachts tot 11 uur 's morgens, de gevangenen uit de strafbarak met korte onderbrekingen drie dagen en twee nachten, tot de ontvluchte weer gevangen was.
 
 

Foto

De appelplaats
 
 

Toen in december 1941 twee Jodinnen in de wasruimte, waar spreken verboden was, met elkaar gefluisterd hadden, moest heel barak nr. II, totaal ongeveer 300 gevangenen, van 's middags tot 's avonds in een zware sneeuwstorm strafstaan. Vele vrouwen waren flauw gevallen, en hadden het in het verschrikkelijke weer niet kunnen uithouden. Revier-gevangenen verzochten herhaaldelijk de SS-arts Dr. Sonntag om toestemming de met sneeuw bedekte bewusteloze vrouwen te mogen ophalen. Pas vele uren later werd dit toegestaan. Toen een SS-Aufseherin in het bed van een Jehova's getuige een bijbel vond werd deze vrouw met zeven andere gevangenen tot 8 dagen strafstaan veroordeeld. Op de vierde dag viel de laatste van deze vrouwen in de brandende middagzon flauw. De voormalige 'Ravensbrückerin' genossin* Ilse Hunger vertelt dat de Aufseherin Hollevaed een oude vrouw voortsleepte omdat deze lui was en niet wilde werken. Maar de oude vrouw was volkomen uitgeput en had geen kracht meer. Zij moest een hele dag strafstaan. Verder werd zij door Hollevaed met een emmer koud water overgoten. De krachteloze vrouw, die duidelijk oververmoeid was, raakte bewusteloos en stierf.

De Franse k. Houdet des Kermarec schrijft in haar herinneringen: "Op een keer moesten we strafstaan. Er vrouw werd niet goed en verliet de rij. Kampcommandant Fritz Suhren trok zijn revolver en schoot. De vrouw stortte neer en stierf. Wij stonden daar en zagen het lijk. . . . Tranen rolden over onze gezichten. Maar we moesten blijven staan."

Een bijzonder gevreesde straf was plaatsing in de strafbarak, die de hel van Ravensbrück was. Door een prikkeldraadomheining van het overige kamp afgesloten, waren hier de gevangenen opgesloten die reeds meerdere andere kampstraffen achter de rug hadden of bijzonder zwaar bestraft moesten worden. In de strafbarak kwamen vrouwen die voor de tweede keer tot het concentratiekamp veroordeeld waren, maar ook de beklagenswaardige wezens die onder de verschrikkelijke kampomstandigheden hun verstand verloren hadden. De strafbarak-gevangenen moesten langer werken en hadden bijna nooit een vrije dag; zij moesten het zwaarste en smerigste werk verrichten. Zij mochten de strafbarak niet verlaten tenzij in een arbeidscommando. De wreedste Aufseherinnen deden hier hun werk. In de strafbarak werd het meest geranseld en de meeste straffen werden hier ten uitvoer gelegd. Alle gevangenen leden honger en kou in Ravensbrück, maar de meisjes en vrouwen in de strafbarak leden nog meer kou en nog meer honger. Onder deze onmenselijke omstandigheden ontwikkelden zich automatisch ook slechte eigenschappen van mensen. Hier werd iedere gevangene tot een vijand van de andere. Een uitzondering hierop vormden de politieke gevangenen, die ook in de strafbarak standhielden, en die altijd weer probeerden een goede invloed op de andere gevangenen uit te oefenen, en een beetje orde in de chaos der overspannen mensen te houden. In geen andere barak van het kamp en in geen ander arbeidscommando stierven zoveel mensen als in de strafbarak.

In januari 1941, bij één van zijn bezoeken aan Ravensbrück, voerde Himmler zweepslagen als straf voor de vrouwen in. Tot dan toe was deze marteling slechts in de mannenkampen toegepast. In een ruimte van het celgebouw van Ravensbrück stond de beruchte en gevreesde Prügelbock (een soort van schraag waarover de gevangene zich moest buigen om zweepslagen in ontvangst te nemen). Iedere dinsdag en vrijdag was Prügeltag (ranseldag) . Dikwijls werden er tien, maar soms ook twintig of meer gevangenen het celgebouw binnen gebracht om de zweepslagen 'in ontvangst te nemen'. Ook gebeurde het dat gevangenen werden opgehaald en daarna weer weggestuurd. Wanneer dit bij een gevangene herhaald werd, wat niet zelden gebeurde, dan had de SS zijn doel bereikt, het scheppen van extra psychische folter.

Naast ondraaglijke pijnen riepen de zweepslagen bij vrouwen een gevoel van diepste vernedering op. Hoe schaamden zij zich als zij in tegenwoordigheid van SS-ers, de kamparts en de Oberaufseherin over de ranselbok werden getrokken. Op 4 april 1942 arriveerde in Ravensbrück net als in alle andere concentratiekampen de navolgende circulaire:

"De Reichsführer-SS en Chef der Deutschen Polizei heeft gelast dat waar in zijn beschikking m.b.t. zweepslagen (zowel bij mannelijke als bij vrouwelijke gevangenen) het woord verschärft is toegevoegd, de voltrekking van de straf moet plaatsvinden op het onbeklede zitvlak. In alle andere gevallen blijft de huidige verordening van de Reichsführer onveranderd."

In feite moest de kampleiding voor het geven van zweepslagen aan Berlijn om goedkeuring vragen en moest een kamparts een schriftelijke verklaring overleggen dat de gevangene gezond was. De praktijk was echter zo dat de gevangene eerst "over de bok" ging. Of er in Berlijn inderdaad toestemming werd gevraagd, hing af van de 'zwaarte' van het 'vergrijp'. Bij kleinere vergrijpen ging de kampleiding op eigen gezag te werk. In Ravensbrück bedroeg het aantal slagen tussen 20 en 50, waarvan er tot 25 achter elkaar toegediend werden. Geslagen werd er met een z.g. bullepees.

Mevr. Storch herinnert zich dat iedere gevangene de slagen moest meetellen: "Wanneer de gevangene dat door de pijn niet kon, kreeg hij net zo lang zweepslagen tot zij weer verder telde en het getal 25 bereikt was. Met opzet werd hoger dan het zitvlak geslagen, speciaal op de nieren. Voor zwangere meisjes en vrouwen werden geen uitzonderingen gemaakt."

Tot 1942 sloegen de Oberaufseherinnen Mandel en Binz persoonlijk, enkele keren ook kamp-commandant Fritz Suhren. Op 11 augustus 1942 werd door het SS-Wirtschafts-Verwaltungshauptamt aan alle kampcommandanten een circulaire gestuurd, waarin o. a. staat: "De Reichsführer-SS en Chef der Deutschen Polizei heeft gelast dat prügelstrafen in het vrouwenconcentratiekamp onder diensttoezicht door gevangenen moeten worden uitgevoerd."

Overeenkomstig dit bevel werden er criminele elementen onder de gevangenen uitgezocht die zich voor een extra broodrantsoen lieten misbruiken om hun medegevangenen af te ranselen. Deze vrouwen werden door alle gevangenen veracht en gehaat.

Wanneer het slachtoffer flauw viel, werd haar pols gevoeld door de kamparts. Hij gaf ook het sein om verder te gaan met slaan, wat menigmaal tot de dood van het slachtoffer leidde. Vele gevangenen, die deze gruwelijke marteling moesten ondergaan, liepen ernstige schade aan hun gezondheid op, speciaal nierziekten en pijnen in het onderlichaam. Andere gevangenen stierven aan de gevolgen. Wie bleef leven had maandenlang dikke blauw-rode striemen. De huid barstte open en er ontstonden diepe wonden. Na deze barbaarse mishandeling was staan en zitten, ja zelfs liggen een zware kwelling.

Een gevangene die in het revier werkte, de communiste Erika Buchrnann herinnert zich dat in de winter van 1943/44 vier jonge Poolsen en Oekraïensen meer dan zes maanden lang dagelijks verbonden werden. Deze jonge vrouwen hadden grote wonden op hun zitvlak, veroorzaakt door slagen. Daar de vier echter strafbarak-gevangenen waren moesten zij dagelijks werken en mochten zij niet in het revier worden opgenomen.

Tot de zwaarste straffen behoorde de veroordeling tot arrest, die in de z.g. bunker moest worden ondergaan. Dit was een gebouw van twee verdiepingen waarin 80 cellen waren, drie stappen breed en zes stappen lang. SS-Aufseherinnen als Maria Mandel en Dorothea Binz waren hier de onbetwiste meesteressen en voerden een waar schrikbewind. Dikwijls zetten ze in de winter de verwarming af zodat de gevangenen bevroren. Het lijkencommando had dikwijls moeite een op deze wijze vermoorde gevangene los te maken van de koude grond. Dan waren de verstijfde dode ledematen aan de vloer vastgevroren. 's Zomers echter zetten de SS-beesten de cellen vol met stoom, en bleven de ramen dikwijls wekenlang gesloten. De Aufseherinnen trokken de vrouwen aan de haren de trap op, sloegen er zonder mededogen op los en hitsten afgerichte honden tegen hen op. Vele gevangenen verbleven wekenlang in de bunker, niet zelden in Dunkelarrest (opgesloten in het donker). Voor de opgeslotenen was er geen beweging in de open lucht. De maaltijden bestonden uit water en brood. Slechts iedere vierde dag kregen de gevangenen wat waterige soep. De meeste vrouwen kwamen na de vrijlating uit de bunker voor kortere of langere tijd in de strafbarak. Menige vrouw verloor in de bunker haar verstand, anderen hielden het fysiek niet uit en stierven.

In het Hamburgse proces tegen de moordenaars van Ravensbrück vroeg de openbare aanklager aan de Nederlandse getuige Neeltje Epker: "Bent u ooit in het kamp gestraft?"

Getuige Epker: "Ja, officieel drie maal, officieus werd men dagelijks gestraft."

Openbare aanklager: "Wilt u de rechtbank beschrijven welke straffen u kreeg?"

Getuige Epker: "Ik zat drie maal in de bunker, de eerste keer gedurende zes weken en wel van 23 juli tot 3 september 1942."

Openbare aanklager: "Wilt u uw cel in de bunker eens beschrijven?"

Getuige Epker: "De cel in de bunker lag in de kelder. Zij was heel erg klein en volledig donker. Hoewel het zomer was, waren mijn voeten opgezwollen. Er kwam etter uit mijn voeten. Toen ik in de cel gestopt was, had men gelijk mijn kleren uitgetrokken en mij daarbij geslagen. Ik kreeg alleen maar een dun hemd en een jurk zonder mouwen."

Openbare aanklager: "Wat voor voedsel kreeg u in de bunker?"

Getuige Epker: "De eerste vijf dagen helemaal niets. In deze dagen kwamen er dikwijls Aufseherinnen de cel binnen en zeiden: "We laten je hier verhongeren en sterven."

Openbare aanklager: "Wie zei dat?"

Getuige Epker: "Dikwijls Aufseherin Binz en ook een keer Aufseherin Mewes."

Openbare aanklager: "Bedoelt u de Binz die hier zit? Is zij dikwijls in uw cel gekomen?" Getuige Epker: "Ja, zij kwam dikwijls en bekeek mij door de 'spion' (opening in de celdeur). Dan moest ik in de houding gaan staan. Op 2 augustus kwam zij nog een maal in mijn cel en heeft ze me geslagen, zodat ik bewusteloos bleef liggen. Binz heeft negen nachten lang mijn bed op slot gedaan, er mij niet toegestaan dat ik er gebruik van maakte. Dag en nacht zat ik op een krukje. Op de vloer kon ik vanwege de koude niet gaan liggen. De grond was, hoewel ik in de zomer was opgesloten, zeer koud. De kou was nog erger dan de honger. . . ."

Foto

Foto

Het cellencomplex (van buitenaf en van binnen)
 
 

Genossin Elisabeth Alpari werd in Frankrijk samen met haar echtgenoot gevangen genomen. Zij kwam in februari 1941 in Ravensbrück aan, terwijl haar levensgezel in Sachsenhausen werd opgesloten. Alpari, een bekende functionaris van de communistische partij van Hongarije, werd in Ravensbrück gelijk in de bunker opgesloten. Na een verschrikkelijk jaar van honger en kou in het celgebouw van het concentratiekamp werd zij -met het eerste transport- ter vergassing naar Bernburg gebracht.

De SS nam zelfs toevlucht tot middeleeuwse foltermethodes. SS-Hauptsturmführer Ramdor, vertegenwoordiger van de Gestapo in het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück gaf het voorbeeld. Voor het verhoor van de gevangenen gebruikt hij de kelder van de Kommandantur (zetel der commandant). Hier sloeg en martelde hij zo, dat de muren met bloed bedekt waren. Enkele gevangenen werden vanuit deze folterkamer van de SS direct naar het crematorium gebracht.

Bij het verhoor van de Poolse Elska Kwiecala liet Ramdor hoofd en handen samenketenen, waarna hij een paar dekens over haar heen gooide en probeerde een bekentenis van haar los te krijgen onder dreiging dat hij haar door een hond zou laten verscheuren. Toen zij de verstikkingsdood nabij was, en het bewustzijn verloor, liet hij haar.

Isa Sicinska, eveneens een Poolse gevangene vertelt: "Ramdor stak ongeveer een uur lang steeds weer mijn hoofd in een bak met water. Daarna werd ik naar de bunker gebracht om een paar nachten later weer door Ramdor verhoord te worden. Hij beloofde mij de vrijheid, wanneer ik bereid zou zijn om voor hem te werken. Dat wees ik categorisch af. Ik zat vijf weken in de bunker. Steeds weer bezocht door Ramdor, die mij dreigde dat mijn familieleden zouden worden gearresteerd. . . "

Hoe langer de oorlog duurde des te onmenselijker werden de omstandigheden in het concentratiekamp Ravensbrück. In het Hamburgse proces tegen Ravensbrückse bewakers, artsen en opzichters verklaarde de Britse majoor Stewart in zijn beschuldigings-rede: "Wanneer er niet zo'n grote permanente toestroming van gevangenen zou zijn geweest, dan zou het kamp in een jaar uitgestorven zijn geweest."
 
 
 
 
 
 

ZIEKENBARAK EN SS-ARTSEN
 
 

Weggesleurd uit hun normale leven, gescheiden van hun gezin, levend onder de moeilijkste omstandigheden van het concentratiekamp werden vele vrouwen ziek.

De overbelasting door zware lichamelijke arbeid, de voortdurende ondervoeding, de nerveuze spanningen door de angst om gestraft te worden, de terreur van SS-Aufseherinnen en SS-bewakers en de voortdurende bedreiging in het naakte bestaan droegen wezenlijk bij aan de wanhoop van de vrouwen.

Was het leven van alle dag in het concentratiekamp voor gezonde mensen al een verschrikking, dan was het nog veel erger wanneer meisjes en vrouwen fysiek of psychisch ziek werden. Het gevangenisziekenhuis, in het concentratiekamp revier geheten had ongeveer 100 bedden. Met de toename van het aantal gevangenen in het kamp, groeide ook het aantal bedden. Opdracht van het revier was de gevangenen slechts de behandeling te geven die hen in staat zou stellen weer te gaan werken. Dus slechts het allernoodzakelijkste. De lezer mag zich het revier niet als een normaal ziekenhuis voorstellen, met lichte ruimtes en gangen. Nee, het revier was een barak waarin de britsen dicht opeen stonden. In de eerste jaren werd het beddengoed regelmatig verschoond, later echter, toen het kamp overvol was, slechts zelden meer. Op dat moment lagen, wegens gebrek aan britsen, de zieken -ook de ernstig zieken- met z'n tweeën in een bed. Niet zelden gebeurde het dat naast een vrouw een andere patiënte stierf, die 's nachts, met een laken bedekt, in de barak bleef. Ondanks deze situatie hadden de gevangenen er belang bij van de arbeid bevrijd te worden en een korte rustpauze in een bed te hebben. Daar het hoofd-revier voortdurend overvol was, werden ter ontlasting z.g. ziekenbarakken ingericht. Een zieke gevangene kreeg dikwijls een 'bedkaart' voor een zeker aantal dagen. Wanneer een vrouw ziek werd had zij niet het recht van het werk weg te blijven. Zij moest de volgende dag afwachten en ook nog uren bij het avond- en ochtend-appèl staan. Pas nadat de SS-Aufseherin haar toestemming gegeven had mocht de zieke zich onder begeleiding van de blokoudste naar het revier begeven. Daar werden vier maal per week 'spreekuren' gehouden, waarbij dikwijls honderden zieke vrouwen urenlang moesten wachten. Daar het geschoeid betreden van het revier streng verboden was, stonden ook de vrouwen die koorts hadden barrevoets te wachten, wat hun lijden nog verergerde. Eerst werd door een gevangene die in het revier werkte de koorts gemeten. Alleen wanneer de lichaamstemperatuur meer dan 40º Celsius was werd de vrouw door een arts onderzocht. Deze besliste of de vrouw een 'bedkaart' kreeg en in het revier werd opgenomen of naar haar barak, en dus terug aan het werk gestuurd werd.

De meest voorkomende ziekten in het vrouwenconcentratiekamp waren: angina, bronchitis, longontsteking -die niet zelden overging in tuberculose-, chronische rheumatiek, oorontsteking, hartzwakte, stoornissen in de bloedsomloop, nierpijn, bindweefselontsteking. Vele meisjes en vrouwen hadden een geïrriteerde huid, kregen steenpuisten, abcessen en zweren. Het vitaminen-arme voedsel leidde ook tot spijsverteringsstoornissen, tot diarree, dysenterie en ook paratyfus. Het gevaar van besmettelijke ziekten, van tyfus en vlektyfus nam speciaal in de laatste jaren toe. Groot was het infectiegevaar door het leven in overvolle ruimtes, door het slapen van meerdere personen in één bed en door onvoldoende lichaamshygiëne. Voordat een vrouw die aan een besmettelijke ziekte leed van andere vrouwen werd gescheiden verliepen meerdere dagen.

Niet zelden probeerden gevangenen hun ziekteverschijnselen geheim te houden, omdat ze bevreesd waren voor de SS-artsen. Gaat men ervan uit dat voor de genezing van een patiënt een vertrouwensrelatie tot de arts van grote betekenis is, dan konden de medische resultaten in het revier niet de moeite waard zijn. De zieken hadden redenen genoeg om de SS-artsen te vrezen want die zagen het niet als hun taak om te helpen, om pijn te verzachten en wonden te genezen, maar om bewust en systematisch mensen te vernietigen.

Als artsen waren in Ravensbrück werkzaam:

Dr. Trommer (Chef-Arts)

Dr. Winkelmann (plv. -Chef-Arts) 1945

Dr. Erika Jantzen 1939-1941

Dr. Sonntag 1939-1942

Dr Weyand-Sonntag

Dr. Schiedlaudsky 1941-1943

Dr. Orendi 1943

Dr. Treite 1943

Dr. Fischer

Dr. Rosenthal

Dr. Herta Oberheuser

Dr. Köhler

Dr . Klimek

Dr . Wolf

Dr. Lucas
 
 

Al deze artsen hadden bij hun officiële toelating als arts de eed van Hippocrates afgelegd. Zij hadden beloofd: "Ik zal naar beste weten en vermogen die handelingen verrichten die strekken tot heil van de zieken, hen beschermen tegen onrecht en benadeling. Heilig en zuiver zal ik mijn leven en mijn kunst houden. . . waar ik ook binnen kom, kom ik altijd tot heil van de zieken en zal ik mij onthouden van elke schadelijke handeling. . "

Maar zij hadden een valse eed gezworen. Zij werden tot bewuste en opzettelijke moordenaars van honderdduizenden gezonde en zieke vrouwen en meisjes.
 
 

Toen in de zomer van 1942 ongeveer 50 oude Joodse vrouwen bij het transport van bakstenen hun vingertoppen hadden opengehaald en erge zonnebrand hadden opgelopen, liet Dr. Schiedlausky deze vrouwen niet in het revier. Zij mochten pas de volgende dag behandeld worden. Hun open wonden werden eenvoudig met jodium besprenkeld, en daarna moesten de vrouwen hetzelfde werk -het elkaar toegooien van bakstenen- verder doen.

SS-arts Dr. Hertha Oberheuser kwam voor een bezichtiging in het vrouwenconcentratiekamp. Toen zij de vele vrouwen zag, besloot zij als arts in Ravensbrück te gaan werken, met het idee, hier genoeg 'materiaal' voor haar praktijk te vinden. Zij meldde zich aan als kamparts. De patiënten behandelde zij ruw, trakteerde niet zelden vrouwen op schoppen en schold hen uit met woorden als: "Jij stommeling, schooier, blijf staan en kom niet in mijn buurt. Jullie beesten hebben toch allemaal maar luizen."

Jaqueline Hereil, getuige in het Hamburger proces tegen de Ravensbrückse moordenaars verklaarde: "Ik heb gezien hoe Hertha Oberheuser vrouwen sloeg en ze de deur uit gooide als ze hun benen, die tijdens het werk gevaarlijke wonden hadden opgelopen, wilden laten behandelen. Dr. Oberheuser behandelde de vrouwen niet."

Foto

SS-Kamparts Hertha Oberheuser
 
 
 
 

Ook Dr. Sonntag gebruikte schoppen als een goed medicijn tegen ernstig zieken. Voor hem, die voortdurend onder de invloed van drank was waren alle patiënten simulanten. Bij de afranselingen in de bunker kwam het vaak voor dat Dr. Sonntag attesteerde dat de vrouw sterk genoeg was om nog meer stokslagen te ontvangen. . . ook wanneer het slachtoffer op sterven lag. Toen op een dag een vrouw in de strafbarak ziek werd, verbood Dr. Sonntag dat de ernstig zieke patiënte op een draagbaar naar het revier gebracht werd. De volledig krachteloze. vrouw kroop als een dier op handen en voeten naar het revier.

Dr. Treite gelastte dat arbeidsongeschikte vrouwen niet meer behandeld mochten worden, omdat ze toch geen nut meer hadden. . . Hij vertelde de gevangenen die in het revier werkten, dat ze zich niet moesten bemoeien met vrouwen die moeilijk genezende zweren hadden omdat die toch niet productief waren. Dr. Treite opereerde heel graag. Wanneer echter de chirurgische ingreep afgelopen was, dan was ook zijn interesse in de patiënte afgelopen. Zij bestond helemaal niet meer voor hem.

Vanaf begin 1945 werd iedere ingeleverde gevangene op geslachtsziekten onderzocht, terwijl tot dat tijdstip alleen asocialen werden gecontroleerd. De Franse geneeskundige Rochefoucault die als arts-gevangene werkte moest 300 vrouwen met dezelfde gummihandschoen onderzoeken. Toen zij daartegen protesteerde en als arts een dergelijke onhygiënische maatregel afkeurde werd zij korte tijd later in de strafbarak opgesloten.

De SS vreesde niet alleen besmetting door geslachtszieken, maar was bijzonder bang voor de verspreiding van besmettelijke ziekten door luizen. Daarom werden in de jaren 1943 en 1944 rigoureuze ontluizingen gelast. Alle barakken werden uitgegast en de gevangenen achter elkaar in bad gestoken. Daarbij moesten de vrouwen twee tot drie uur volledig ontkleed wachten, en waren aan koude en tocht blootgesteld. De volgende dag werden vele vrouwen met angina en longontsteking het revier ingebracht. Deze ontluizingsacties moesten een aantal vrouwen en meisjes met hun gezondheid betalen. Toen in december symptomen van tyfus werden waargenomen, gaf Dr. Treite opdracht tot inenting van gevangenen die direct met SS-ers in contact kwamen. Sommige gevangenen, wier organisme te zeer verzwakt was, verdroegen deze inentingen niet. Er traden verlammingen op, alsmede sterfgevallen.

Naast de ambulante en stationaire behandeling in het revier was er ook een tandheelkundige kliniek. Eén van de belangrijkste opdrachten van de tandartsen. was zich over degoede tanden van de doden te ontfermen. De SS-artsen stonden de SS-zusters met eenzelfde wreedheid en bestialiteit ter zijde. De 60-jarige hoofdzuster van het revier, Elisaheth Marschall zag er goedmoedig uit. Achter haar lachende masker verborg zij echter het wezen van een sadiste, die onaangedaan kleine kinderen liet verhongeren. Zij was het die aan zieken met etterende wonden verbood om zich te verschonen. Zij was het die patiënten met een longontsteking in de stromende regen buiten liet staan.

De helpsters van de SS-Oberschwestern (hoofdzusters), de SS-Schwestern waren gekleed in schone blauwe jurken met sneeuwwitte gesteven schorten en kapjes. Maar ook zij doodden zonder bezwaar patiënten, gaven ernstig zieken injecties die tot de dood leidden of gaven hen een poeder dat een pijnlijke dood tot gevolg had.
 
 

Ondanks deze verschrikkelijke behandeling van de gevangenen door SS-artsen en zusters werden in het revier duizenden vrouwen geholpen. Naast de 'bruine' artsen en zusters waren er ook nog de gevangene-verpleegsters en -artsen, die met al hun kracht, hun bekwaamheid en vindingrijkheid voor hun kameraden werkten. Moedig en onverschrokken handelden zij, stoorden zich niet aan verboden en minachtten de bevelen van SS-artsen en -verpleegsters, vervuld van de gedachte pijnen te stillen en het leven te behouden.

Van die velen willen we hier slechts noemen de Russin Maria Lawrentjewna Podseditsch die als röntgenologe werkte. Zij was in de gelegenheid om rapporten te schrijven die in het voordeel van de gevangenen waren. De toenmalige Russische krijgsgevangene N. F. Charlamowa schrijft in haar herinneringen: "Toen Maria Lawrentjewna er achter kwam, hoe ik mij afbeulde met zandscheppen, lichtte zij mij door en schreef als diagnose op "exudative pleuritis". Daardoor hoefde ik een paar dagen niet te werken en kon ik dus weer wat op krachten komen."

Maar Maria Lawrentjewna kon niet lang in het revier werken. Het röntgenapparaat raakte defect en Dr. Treite beschuldigde de röntgenologe van sabotage. Haar werd ander, zwaarder werk opgedragen.

De studente medicijnen Emilija Skrbkowa werkte als leidster van het laboratorium in het revier. Ze bezat weliswaar niet de benodigde theoretische kennis, maar toch hielpen de politieke gevangenen haar, terwijl zij haar duidelijk maakten, hoe belangrijk haar bezigheden voor de gevangenen zouden kunnen zijn. Dus begon Emilija eerst de aan de muur bevestigde tabellen over bloedgroepen, leukocyten e.d. grondig te bestuderen, teneinde haar werk te kunnen doen. De Tsjechische gevangenen-artsen die ook in het revier werkten hielpen de jonge studente. Zo leerde zij bloed- en urine analyses te doen, waarbij zij, schrander en moedig, erin slaagde om de analyses die ze voor SS-artsen moest maken, te vervalsen. Dit had tot resultaat dat menige ernstig zieke in het revier werd opgenomen en voor korte tijd van werk bevrijd was.

Rosa Thälmann, de dappere echtgenote van Ernst Thälmann, de leider van de communistische partij van Duitsland, bracht enige tijd door in één van de ziekenbarakken van Ravensbrück, waarover zij na haar bevrijding vertelde: "Ik heb de hele ellende van de ziekenbarak meegemaakt. Geen medicijnen, geen verbandmiddelen voor de etterende wonden, geen zakdoeken, nauwelijks het allernoodzakelijkste eten, altijd honger en nog eens honger. De hele nacht roepen vrouwen om een bedpan, de bedden werden vervuild, de lucht is verpest. Lijken vallen uit de bedden wanneer de daarnaast liggende koortslijders ze opzij duwen. In de wasruimte naast onze ziekenkamer liggen dagelijks vele lijken. . . . . vermagerd tot op het skelet. Men ziet nog slechts beenderen die met huid zijn overtrokken. Ten dele zijn de ogen weggevreten door de ratten. Aan de handen is geknaagd. . Het is een gruwelijk gezicht, dat men z'n leven lang niet meer vergeten zal."

Met regelmatige tussenpozen werden de gevangenen 'uitgenodigd' om bloed af te staan voor gewonde Duitse soldaten. Dezelfde meisjes en vrouwen die voortdurend als "minderwaardige untermenschen" werden uitgescholden en overeenkomstig werden behandeld, moesten met hun bloed de 'Germaanse' soldaten helpen.

Hoewel ondervoed en zonder enige fysieke kracht, meldden zich niet weinigen, daaronder ook jonge Zigeunerinnen, om geduldig in de gang van het revier te wachten tot ze aan de beurt waren om hun bloed af te staan. Er wachtte hen als beloning een beker melk en een stukje brood. Een paar slokken melk, die ze anders nooit kregen, dat was het lokmiddel voor de hongerenden om hun bloed weg te geven en zodoende hun eigen weerstand nog verder te verzwakken.

Door de politieke gevangenen werd het geven van bloed principieel afgewezen.
 
 
 
 

BARAK NR. 10
 
 

In een deel van barak nr. l0 waren zij die aan tuberculose leden ondergebracht. Een ander gedeelte was ingericht als gekkenhuis. Hoe verschillend de symptomen van deze ziektes ook zijn, in het concentratiekamp hadden ze iets gemeen; zowel de tbc patiënten als de geesteszieken waren ten dode opgeschreven. Dat werd nog eens onderstreept door de blokoudste Carmen Mory, die wegens spionage als gevangene in het kamp was terechtgekomen. De SS zette deze vrouw als spion in. Zij maakte gebruik van haar positie als blokoudste om haar sadistische neigingen te bevredigen (Carmen Mory werd in 1947 door het Brits Militair Gerechtshof te Hamburg ter dood veroordeeld en terechtgesteld).

Het is bekend dat voor lijders aan tbc een goede voeding met melk en boter een voorwaarde is voor het tot staan brengen van het ziekteproces en de genezing. In Ravensbrück kregen de patiënten dezelfde hongerrantsoenen als alle anderen. Alleen bij heel lichte gevallen, waar uitzicht op snelle genezing bestond, werd als 'bijzondere gunst' havermoutpap uitgedeeld. De zieken kregen geen medicijnen. Men z'n tweeën lagen ze in een bed. In de laatste maanden toen het aantal tbc-patiënten snel toenam, moesten vijf patiënten twee bedden delen. De bedden stonden drie verdiepingen hoog. Daar er geen gummilakens voor de ernstig zieken waren, druppelde niet zelden urine van de bovenste bedden naar beneden. Oberschwester Marschall liet geen twijfel bestaan over het lot van de tbc-lijders: "De gevangenen die in barak nr. l0 terechtkomen, kunnen met weinig uitzonderingen, worden afgeschreven. Iedere sentimentaliteit tegen over hen is fout. "

Simone Loche, een vroegere gevangene herinnert zich: "In september 1944 kwam ik als verpleegster in barak nr. l0. Na een paar dagen werd ik zelf ziek. Blokoudste was op dat moment Carmen Mory. . . Ik heb mijn leven te danken aan de gevangene-arts Dr. le Porz, want zij ontfermde zich over mij. Ik leed aan 'natte pleuritis'. Zij bracht een canule in mijn lichaam om het vocht te verwijderen. Daarna werd ik weer beter. Deze ingreep werd in het geheim door Dr. le Porz uitgevoerd, want de artsen en hoofdzuster mochten daar niets van weten. . . "

Op 1 januari 1945 werd Carmen Mory als blokoudste afgelost. Op dit moment was de wanorde in het vrouwenconcentratiekamp reeds zeer groot. Het aantal gevangenen groeide steeds meer. Anderzijds hadden de SS-bewakers en de Aufseherinnen zich het leven aangenaam gemaakt. Zij wilden graag rust en orde. Daardoor werd het gemakkelijker voor politieke gevangenen om blokoudste te worden, een functie waarin zij veel goede dingen voor de gevangenen konden doen. In januari steeg zoals gezegd het aantal tbc-lijders. De zeer noodzakelijke strozakken voor de nieuwe patiënten werden niet beschikbaar gesteld aan de blokoudsten, zodat de patiënten op de grond moesten gaan liggen. Het dagelijks aantal sterfgevallen groeide gestaag. Het was een verschrikkelijk gezicht wanneer het lijkencommando de uitgemergelde naakte doden uit de tbc-barak haalde. Wanneer de aan tbc lijdende vrouwen niet in barak nr. 10 stierven, werden ze na enige tijd vergast. Voor deze gevangenen was barak nr. l0 het voorlaatste station op hun lijdensweg. Bij een aantal gevangenen die ingezet waren in de bewapeningsbedrijven traden ernstige psychosen op. Deze waren het gevolg van de vele luchtaanvallen waarbij de gevangenen hun arbeidsplaats niet mochten verlaten en verder moesten werken. Niet zelden werden deze bedrijven door bommen getroffen. Meisjes en vrouwen waren er ooggetuige van hoe andere kameraden bij luchtaanvallen om het leven kwamen, hoe zij onder puin bedolven werden en hoe anderen zich als brandende fakkels probeerden te redden. De grote angst om een dergelijk lot beschoren te zijn, verwarde de geestelijke toestand van sommige vrouwen, die dan gelijk naar Ravensbrück werden teruggestuurd en in de afdeling voor geesteszieken van barak nr. 10 werden opgesloten.

Maar ook andere vrouwen werden psychisch ziek onder de druk der barbaarse condities van het vrouwenconcentratiekamp. Zij hielden de voortdurende terreur en de angst voor hun leven niet meer uit. In het beste geval lukte het de gevangenen deze gruwelijke tijd zonder grotere psychische defecten te doorstaan wanneer zij een sterk karakter hadden en een vaste wil tot overleven.

Dat ging speciaal op voor gevangenen met wereldbeschouwelijke verbondenheid, die geestelijk steun bij gelijkgezinden zochten en vonden. Het waren in het bijzonder de anti-fascisten die elkaar moed inspraken en zich in moreel opzicht de meerdere achtten van hun kwelgeesten. Aan deze geestelijke en ethische superioriteit ontleenden zij hun kracht.

Voor mensen die alleen stonden (einzelgänger) was de psychische belasting in het inferno van het concentratiekamp dikwijls te groot. Zulke gevangenen stortten geestelijk in, lieten zich gaan en verzonken in diepe depressies. Alle psychisch zieken werden in barak nr. l0 gestopt, opgesloten in het 'gekkenkamertje' zoals dit deel van de barak door de SS werd genoemd.

De getuige Van de Boom uit België verklaarde onder ede tijdens het Hamburgse proces: "De geesteszieke patiënten werden door Carmen Mory in een kamertje van drie bij vier meter gestopt waar zij verbleven onder afschuwelijke omstandigheden. Zonder beddengoed, zonder matrassen. Door een gat in een plank, die de plaats van vensterglas innam, heb ik deze zieken gezien. Zij waren niet allemaal geestesziek. Zij vroegen mij om iets te eten en te drinken."

Het kenschetst het karakter van de SS-bewakers dat zij grappen maakten over het lijden van deze ongelukkigen. Niet zelden gingen de Aufseherin Binz en Schutzhaftlagerführer Bräuning het 'gekkenkamertje' in barak nr. l0 bezichtigen om zich te amuseren met het lijden van de verwarden.

De Franse gevangene-arts Le Porz schrijft in haar herinneringen: "Op 15 januari 1945 kwamen er 15 Joegoslavische vrouwen in de leeftijd van 72 tot 85 jaar in het 'kamertje'. Dr. Treite had mij verboden de vrouwen daar weg te halen, hoewel hij wist dat er geen glas meer in de ramen zat. De eerste vrouwen waren reeds de volgende morgen dood, de rest stierf in de volgende 10 dagen."

In deze kleine ruimte werden tot 70 geesteszieke gevangenen gepropt. Naakt -want men had hun kleren afgenomen- lagen of stonden zij in hun excrementen, want er was geen toiletemmer. Zij kregen slechts halve rantsoenen. De zieken die onder deze omstandigheden nog in leven bleven werden vergast. Dr. Treite drong erop aan dat de "gekste vrouwen" werden gedood, zodat er plaats kwam voor nieuwe gevallen.
 
 
 
 

PSEUD0-WETENSCHAPPELIJKE PROEVEN OP LEVENDE OBJECTEN
 
 

Hoewel het de gevangenen was verboden om met elkaar te spreken tijdens het tel-appèl, tijdens de mars naar de arbeidsplaats en ook op het werk zelf, verspreidden de geruchten in het concentratiekamp zich met grote snelheid. Veel verschrikkingen hadden de gevangenen al meegemaakt. Zij hadden de mens-vijandigheid en het cynisme van de SS leren kennen. Maar toch, toen in de zomer van 1942 het verhaal door het kamp ging dat er experimentele operaties werden uitgevoerd en dat mensen als 'proefkonijn' werden gebruikt, waren de vrouwen en meisjes van grote angst vervuld. Daarna kwamen er concrete berichten en aanwijzingen. De eerste operaties werden uitgevoerd op 74 Poolse vrouwen, een Oekraïense en een Jehova's getuige. Had de medische ethiek het dier, de muis of de marmot voor proeven bestemd, de SS-artsen grepen naar menselijk materiaal om hun oorlogsgeneeskunde verder te ontwikkelen. Levende mensen die aan de met bloed besmeurde macht van de fascisten werden overgeleverd.

In het Neurenbergse proces speelde een briefwisseling tussen de Fa. Baer en de leiding van het concentratiekamp Auschwitz een rol. In deze correspondentie ging het over de beschikbaarstelling van vrouwen voor medische experimenten. In de eerste brief van de Fa. Baer staat: "Met betrekking tot het plan tot experimenteren met een nieuw slaapmiddel zouden we het op prijs stellen wanneer u een aantal vrouwen ter beschikking zou willen stellen. . ." In de volgende brieven werd op de prijs beknibbeld, die de firma met 200 RM per vrouw veel te hoog vond. Zij wilde slechts 170 RM per 'hoofd' betalen. Beklemtoond werd dat de vrouwen in een zo goed mogelijke gezondheid moesten zijn. In de afsluitende brief staat: "De proeven werden gedaan. Alle personen stierven. We zullen met betrekking tot een nieuwe zending vrouwen contact met u opnemen. . . "
 
 

De Reichsarzt der SS, Dr. Grawitz die met bijna alle mensenexperimenten van de SS te maken had, gaf in 1942 opdracht om vrouwelijke gevangenen van Ravensbrück met staphylokokken te infecteren. Koudvuur (gangreen), tetanusbacillen en gemengde ziektekiemen werden op gevangenen overgebracht om de genezende werking van sulfonamiden vast te stellen. De leiding was in handen van de hoogleraar voor orthopedische chirurgie van de universiteit van Berlijn, en geneesheer directeur van het ziekenhuis Hohenlychen, prof. Karl Gebhardt, vriend en lijfarts van Himmler.

Dr. Gebhardt, president van het Duitse Rode Kruis liet de operaties uitvoeren door de SS-artsen Dr. Schiedlausky, Dr. Rosenthal, Dr. Ernst Fischer en Dr. Hertha Oberheuser.

Van een systematische en verantwoordelijke aandacht voor de geopereerde slachtoffers was geen sprake. De vrouwen die geen idee hadden wat men met hen van plan was, werden in de onderbenen geïnfecteerd.

De insnijdingen die daarvoor gedaan werden gingen, zoals later aan de littekens der overlevenden zichtbaar was, dikwijls tot op het bot.

Meermalen werd bij de proefpersonen buiten de bacterieculturen ook hout of glas in de wond gebracht. De benen van de patiënten veretterden zeer snel. Daar men alleen belangstelling had voor het verloop van het ziekteproces, werden de slachtoffers verder niet behandeld en stierven zij onder ondraaglijke pijnen. Iedere groep van meisjes en vrouwen waarop experimenten werden gedaan, bestond uit zes of tien personen, die speciaal uit de Poolse barak werden gehaald. op minstens zes van die groepen werden 'proeven' uitgevoerd. Dr. Gebhardt kwam zich slechts een enkele keer in Ravensbrück op de hoogte stellen van de resultaten en om de wonden van de patiënten te bekijken - de vrouwen moesten dan iedere keer, in rijen op operatietafels vastgegespt, enkele uren wachten tot Herr Professor binnenkwam. Gebhardt bracht over zijn 'wetenschappelijke' bezigheden verslag uit aan het "Derde werkcongres (oost) van adviserende specialisten van de academie voor militaire artsen te Berlijn" en maakte er in zijn lezing geen geheim van dat er experimenten op gevangenen waren uitgevoerd. Hij nam daar zelfs uitdrukkelijk de volle verantwoordelijkheid voor. Niemand van de aanwezige artsen ging daar tegenin, hoewel zij allen de eed van Hippocrates hadden afgelegd.
 
 

Buiten de door Prof. Dr. Gebhardt uitgevoerde experimenten werden er nog andere proeven op vrouwelijke gevangenen gedaan. Bijvoorbeeld beenoperaties waarbij benen werden gebroken, en beentransplantaties. Dergelijke operaties werden op 15 vrouwen uitgevoerd. Een ander werkterrein waren de z.g. spieroperaties waarbij een gedeelte van de spieren van onder- of bovenbeen uitgesneden en verwijderd werden. Precies zo handelde men bij zenuwoperaties, waarbij delen van onderbeen-zenuwen operatief verwijderd werden. Bij enkele gevangenen, die psychisch niet normaal waren, werd door het uitpellen van een heupgewricht of het uitpellen van een schouderblad been of arm geamputeerd. Deze vrouwen werden na de operatie, nog op de operatietafel, door een injectie gedood.

Van een groep van 15 gevangenen werden er 3 experimenteel aan de schildklier geopereerd. Alle drie de patiënten stierven. Van de volgende drie die op een dergelijke wijze werden geopereerd, stierf er één.

De gevangene-arts Dr. Naczka was in het revier getuige van medische experimenten op gevangenen. zij bekeek hoe een jonge studente met tetanus-bacteriën werd geïnfecteerd en onder verschrikkelijke pijnen stierf, hoewel het mogelijk geweest zou zijn haar door een seruminjectie te redden. Toen enige Poolsen zich verzetten tegen een operatie die gewoonlijk in het revier werd uitgevoerd, werd de chirurgische ingreep uitgevoerd in een cel van de bunker.

Daarover verhaalt de vroegere gevangene, mevr. Paeskizes: "Ik behoorde tot de tien vrouwen die op 15 september 1943 tegen de op ons voorgenomen operatie protesteerde. We werden met ons tienen naar de bunker gebracht. Dr. Trommer zei me dat hij een hele kleine operatie op mij wilde doen. Toen ik weigerde gooide hij me op een bed en gaf men mij een ethernarcose. In vuile kleding, waarmee ik van mijn werk kwam, heeft men mij op een gewone tafel geopereerd. Toen ik uit mijn bewusteloosheid wakker werd lag ik met mijn eveneens geopereerde zuster in een andere cel. Ik had verschrikkelijke pijn in mijn been. Men gaf mij geen pijnstillende medicijnen. Na 14 dagen kwam ik in het revier, waar ik tot begin 1944 bleef. Ik werd toen nog een keer geopereerd. . . In totaal lag ik 12 maanden in het revier. Op mijn eveneens gezonde zuster werden een spier- en een infectieoperatie gedaan."

Daar het voornamelijk Poolsen betrof, op wie dergelijke experimenten werden uitgevoerd die tot de dood of kreupelheid leidden, wendde een groep Poolse gevangenen zich per brief tot kampcommandant Fritz Suhren.

Dat was een heel moedige daad van bewuste politieke gevangenen, die hun eigen leven in de waagschaal stelden om anderen te redden.

Deze brief luidde als volgt:

"De ondergetekende Poolse gevangenen zouden graag met u, mijnheer de kampcommandant een gesprek hebben over het volgende onderwerp:

Sedert augustus 1942 worden in het concentratiekamp Ravensbrück proefoperaties uitgevoerd op volledig gezonde politieke gevangenen van de Poolse nationaliteit, zonder hun goedkeuring. De omschrijving 'konijntjes' die algemeen in het revier gebezigd wordt getuigt van het karakter van deze operaties. Pogingen om nadere inlichtingen te krijgen van de artsen bleven zonder resultaat. In januari 1943 beweerden de artsen dat er geen operaties meer zouden plaats vinden. Ondertussen werden echter nieuwe gevangenen opgeroepen. Wij verzoeken u, mijnheer de kampcommandant ons opheldering te geven of de op ons voorgenomen operaties op grond van veroordelingen worden uitgevoerd daar het -zover het ons bekend is- het volkenrecht zelfs niet voorziet in operaties op criminelen."

Hoewel de commandant de vrouwen niet ontving en ook de brief op generlei wijze beantwoordde, bleven verdere operaties achterwege. Slechts langzaam keerde de rust in het kamp terug toen verder geen experimenten op mensen werden uitgevoerd. Maar nog bij de ontruiming van het kamp in april 1945 zag men enige van die misvormde vrouwen. Hun ledematen waren bedekt met diepe littekens. De vrouwen konden zich maar met grote moeite bewegen, en onder veel pijn. Het. leek alsof hun benen van gummi waren.
 
 
 
 

DE FASCISTEN BEPAALDEN WIE ER KINDEREN MOCHTEN KRIJGEN
 
 

Voortplanten mocht zich alleen het 'Arische' ras, alleen de 'Germanen'. Dat verkondigden de rassenfanatici van het Derde Rijk, hoewel iedereen kon zien dat de Führer van de nazipartij, Adolf Hitler en ook Joseph Goebbels allesbehalve blauwogige Germanen waren. De fascisten maakten aanspraak op het recht om te bepalen wie er kinderen mocht hebben en wie niet. Een "gezond, strijdbekwaam en krijgshaftig ras", dat was het 'kweekdoel' dat de nazi pseudo-wetenschappers zich stelden. Alle 'minderwaardige rassen', en daaronder begrepen zij in het bijzonder de Slaven, de Zigeuners en de Joden, wilden ze verwijderen en vernietigen. Allang heeft de wetenschap bewezen dat een verband tussen ras en de waarde van mensen elke grond mist, onhoudbaar, onwetenschappelijk en inhumaan is. Daarnaast staat vast dat er noch 'zuivere' rassen, noch een 'minderwaardigheid' die naar het heette zou ontstaan na vermenging bestaan.

Om hun doel te bereiken schrokken de fascisten er niet voor terug vrouwen en mannen, ja zelfs meisjes in de kindertijd te steriliseren. Verder hielden zij zich bezig met aborteren en het vermoorden van zwangere vrouwen en zuigelingen.

De nazi-leiding zocht naar methodes om zo onopvallend mogelijk en toch snel grote mensenmassa's te steriliseren. Begonnen werd met een extract van een Zuid-Amerikaanse rietsoort. Met experimenten van die aard had de Oostenrijkse Dr. Fehninger zich belast. Hij stelde in augustus 1941 voor de "noodzakelijke onderzoekingen en experimenten op mensen" te laten uitvoeren door een voor dat doel uitgezochte groep artsen op ingezetenen van het Zigeunerkamp Lackenbach in Nederdonau (tegenwoordig weer Oostenrijk).

Over dezelfde zaak (sterilisatie) wendde de Münchener specialist voor huid- en geslachtsziekten Dr. Adolf Pokorny zich in oktober 1941 tot Himmler: "Wanneer het zou lukken op grond van deze onderzoeken zo spoedig mogelijk een medicijn te vervaardigen dat na betrekkelijk korte tijd tot onmerkbare sterilisatie van mensen leidt, dan krijgen we de beschikking over een nieuw en krachtig wapen. Alleen al de gedachte dat de 3 miljoen bolsjewisten die zich nu in Duitse gevangenschap bevinden kunnen worden gesteriliseerd, zodat ze ons als arbeider ter beschikking staan maar van voortplanting zijn uitgesloten, opent vergaande perspectieven" (Neurenberger Document NO-035). Maar de Zuid-Amerikaanse planten luisterden niet naar de bevelen van de SS. Zij wilden in Duitsland niet groeien en zo kwam een einde aan dit eerste initiatief van de nazi's.

Ondertussen had de SS-Brigadeführer Prof. Dr. Clauberg op een nieuwe mogelijkheid gewezen. Door inspuiting van irriterende chemische vloeistoffen zouden vrouwen onvruchtbaar gemaakt kunnen worden. Op 7 juli 1942 vond in aanwezigheid van Himmler een bespreking plaats tussen Dr. Gebhardt, SS-Obergruppenführer Glücks en Dr. Clauberg.

Aan Dr. Clauberg werd voor zijn proeven op mensen en dieren het concentratiekamp Auschwitz ter beschikking gesteld. Reeds drie dagen later werd aan Clauberg Himmlers wens overgebracht. Hij moest naar Ravensbrück rijden om daar volgens zijn methode Joodse vrouwen te steriliseren. In de brief staat verder: "Voordat u met uw werk begint zou de Reichsführer het op prijs stellen van u te vernemen hoeveel tijd er nodig is voor het steriliseren van 1000 Joodse vrouwen. De Jodinnen zelf mogen niets weten. In het kader van een algemeen onderzoek zoudt u naar de mening van de Reichsführer-SS de bedoelde injectie kunnen geven. Over de werkzaamheid van de bereikte sterilisatie moesten nauwkeurige proeven worden uitgevoerd, voornamelijk op een manier dat na een zekere tijd, misschien door röntgenfoto's, vastgesteld wordt, welke veranderingen er hebben plaatsgevonden. In sommige gevallen kan ook een praktische proef genomen worden in dier voege dat men een Jodin een bepaalde tijd met een Jood opsluit en bekijkt wat voor gevolgen dat heeft."

Op 7 juli stuurde Dr. Clauberg een bericht over de bereikte resultaten aan Heinrich Himmler:

"Zeer geëerde Reichsführer,

Mijn verplichting U van tijd tot tijd over de stand van mijn onderzoekingen te berichten kom ik hierbij na. Daarbij houd ik mij er evenals vroeger aan slechts dan te berichten wanneer het om belangrijke zaken gaat. Dat dit, na mijn laatste overleg in juli 1942 pas nu het geval is, ligt aan tijdgebonden moeilijkheden waar tegenover ik machteloos sta en waarmee ik U, Reichsführer niet mee lastig wil vallen. Zo ben ik b.v. pas sedert februari 1943 in het bezit van een voor mijn speciale onderzoeken geschikt röntgenapparaat. Ondanks de korte spanne tijds van eigenlijk slechts vier maanden is het mij reeds nu mogelijk u, Reichsführer, het volgende mede te delen: De door mij bedachte methode om zonder een operatie te komen tot sterilisering van het vrouwelijk lichaam is zo goed als voltooid. Zij vindt plaats door één enkele inspuiting in de ingang van de baarmoeder en kan bij een gewoon, iedere arts bekend gynaecologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Wanneer ik zeg dat de methode "zo goed als klaar" is bedoel ik dat:

l. er nog een aantal verfijningen moeten worden aangebracht.

2. de methode kan reeds de gewone eugenetische steriliseringen in plaats van een operatie, vervangen.

Wat de vraag betreft die u mij een jaar geleden stelde nl. hoeveel tijd er nodig is om 1000 vrouwen op die manier te steriliseren kan ik u thans antwoorden. Namelijk: wanneer de door mij gedane onderzoekingen verder gaan zoals tot nu toe -en er bestaat geen reden om aan te nemen dat zij dat niet doen- is het moment niet ver meer, waarop ik kan zeggen: voor een terzake ingewerkt arts met een naar behoren ingerichte ruimte met misschien 10 man hulppersoneel (waarbij het aantal personeelsleden afhangt van de gewenste spoed) hoogstwaarschijnlijk enige honderden, misschien zelfs 1000 per dag." (geciteerd uit: SS im Einsatz, Berlin 1957, blz. 363f)

Om de "laatste verfijningen der methode" aan te brengen liet Dr. Clauberg nogmaals 300 vrouwen uit Ravensbrück naar Auschwitz komen. Hiermede experimenteerde hij tot ze stierven of liet hen na de injectie vergassen.

Zo eenvoudig en onschuldig als Dr. Clauberg deze methode voorgesteld had was zij toch niet, want het was voor de vrouwen hoogst gevaarlijk. In de aanklacht van het z.g. eerste Auschwitz proces werd deswege gesteld:

"De inspuitingen waren voor de vrouwen een kwelling. Zij werden gewoonlijk gevolgd door hoge koortsen. In talrijke gevallen kwam het tot ontstekingen die ervoor zorgden dat de vrouwen weken of maanden het bed moesten houden en in sommige gevallen tot hun dood leidde. Meerdere vrouwen zijn na het beëindigen van de experimentele behandeling naar Birkenau gebracht en daar vergast" (citaat: F. K. Kaul, Ärzte in Auschwitz, Berlin '68, blz. 280) .

Na deze experimenten in Auschwitz werd met de Claubergse methode in het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück gesteriliseerd. Voornamelijk waren het Zigeunerinnen die zich aan de inspuiting moesten onderwerpen. De Tsjechische gevangene-arts Dr. Tauverovà vertelde dat ze in de winter van 1944/45 van Dr. Treite de opdracht kreeg om in de bestralingsruimte van revier nr. l een röntgenapparaat horizontaal op te stellen. Aan de Zigeunerinnen had men de vrijheid beloofd als zij zich beschikbaar stelden voor de ingreep. Hoewel zij gewaarschuwd werden door politieke gevangenen was het heimwee naar de familie bij deze Zigeunerinnen zo groot, dat zij zonder zich te bedenken een x zetten onder hun schriftelijke toestemming (de meeste Zigeunerinnen konden niet lezen of schrijven). De vrouwen geloofden de beloftes der SS. . . en betaalden daarvoor met hun leven. De inspuitingen werden uitgevoerd door de SS-artsen Dr. Treite, Dr. Orendi en Dr. Rosenthal , daarbij geassisteerd door SS-zusters . Mevr. Dr. Tauverovà schildert hoe bij die gelegenheid filmopnames van de gevangenen werden gemaakt. De ontwikkelde röntgenfilms lieten duidelijk zien dat de uterus en de eileiders met een contrastvloeistof gevuld waren. Na de ingreep werden de Zigeunerinnen niet vrijgelaten, integendeel er werden er voor vergassing op transport gesteld.

De vroegere gevangene uit Ravensbrück, Luise X, geboren op 27 januari 1914 verklaarde over sterilisering volgens de methode van Clauberg onder ede: "Op 7 september 1943 werd mij door de SS-arts Dr. Sonntag via een grote spuit een bruine vloeistof in de baarmoeder gespoten. Met mij waren 11 andere Jodinnen uit dezelfde barak. De onderzoeksruimte waarin de ingreep werd uitgevoerd bevond zich in de kelder van het hoofdgebouw achter de doucheruimtes bij de hoofdingang. In de ruimte voor onderlichaam-onderzoek assisteerde de Jehova's getuige Anna (een gevangene) -wij noemden haar Beierse Anna- Dr. Treite. Anna had nooit een vriendelijk woord voor ons over en toonde ook geen medeleven met ons leed. Zij zag alles als een beproeving van God. Na de spuit begon er een onaangenaam branderig gevoel. Twee dagen lang moest ik nog met mijn werk doorgaan, hoewel ik mij zeer ziek voelde. Mijn werk bestond uit rietvlechten en lompen scheuren. Daarna kregen we meer dan 40 graden koorts en verschrikkelijke pijnen. De Aufseherin zei ons dat dat bij de inspuiting hoorde en vanzelf wel weer over zou gaan. Later kwam ik in de proevenbarak van Dr. Treite terecht. Daar waren we met ongeveer 60 vrouwen, die allemaal dezelfde spuit in de baarmoeder gekregen hadden. Velen van ons waren bewusteloos vanwege de zeer hoge koortsen. Anderen moesten voortdurend braken. In de tijd dat ik in de proevenbarak lag, stierven daar acht of tien vrouwen. Enkele vrouwen werden naar een andere ruimte verlegd, waar verdere proeven met hen werden genomen. Dat waren bijna allemaal jonge en krachtige gevangenen. Toen de bewusteloze gevangenen naar buiten werden gedragen wisten we het al: die worden door de schoorsteen gejaagd. . . . Sinds de inspuiting lijd ik aan een buikziekte. . ."
 
 

Bij kinderen verliep deze inspuiting nog veruit tragischer.

Op een zondag in 1945 moesten alle gevangenen die in het revier werkten naar buiten toe. Ongeveer 120 Zigeunermeisjes -het jongste nog geen acht jaren oud- werden het revier binnen gehaald. Al deze kinderen werden gesteriliseerd. Bij sommigen ging de spuit zover het lichaam in, dat buikvliesontstekingen optraden. Bijna alle meisjes stierven na dit experiment. Ook andere SS-artsen voerden gelijkaardig wrede proeven op jonge meisjes en kinderen uit. Gelukkig waren de kinderen het revier binnen gegaan. De Aufseherinnen hadden hen immers beloofd dat zij 'daarna' naar huis mochten gaan. . . Maar alle meisjes die de ingreep overleefden werden de gasdood ingestuurd.

Er werden ook zwangere vrouwen naar Ravensbrück gebracht, op wie een zwangerschaps-onderbreking werd uitgevoerd. 'Behandeld' werden slechts 'Arische' vrouwen, want de Jodinnen en Slavische vrouwen werden ter vergassing naar Auschwitz gebracht. Natuurlijk werd aan de toekomstige moeders niet gevraagd of ze akkoord gingen met de vernietiging van het leven in hun lichaam. Voor de SS waren zwangere vrouwen niet geheel arbeidsgeschikt dus werd er een abortus uitgevoerd. Wanneer vrouwen wegens een liefdesverhouding met een buitenlander in het concentratiekamp werden gestoken, dan werd de abortus eveneens in Ravensbrück uitgevoerd. Het was speciaal Dr. Rosenthal die deze vrouwen cynisch en wreed behandelde. De gevangenen die in het revier werkten vonden dikwijls resten van menselijke vruchten in afvalemmers. Dikwijls werd de ingreep zo kort voor het einde van de zwangerschap uitgevoerd, dat de kleine zuigeling al huilde en ademde. Niet weinige nieuwgeborenen werden levend in het vuur geworpen. Andere werden vermoord, hun kleine lijken in een kartonnen doos gelegd en daarna naar de stookruimte gebracht om verbrand te worden.

Niet zelden namen de Aufseherinnen hun toevlucht tot een nog gruwelijker methode om de zwangerschap te onderbreken. Zij sloegen op de vrouwen in, schopten hen met hun laarzen in het lichaam, zodat een miskraam optrad. De hoofdzuster liet hoogzwangere vrouwen met spade, schop en kruiwagen hard werken tot de vrouwen in elkaar stortten en ook Dr. Herta Oberheuser voerde experimenten op zwangere vrouwen uit. Zij wekte vroegtijdig een geboorte op, wat tot de dood van moeder en kind leidde. Ondanks de vele zwangerschapsonderbrekingen kwam het toch in Ravensbrück tot een groter aantal geboorten. Deze vrouwen waren allemaal in zwangere toestand naar Ravensbrück gebracht. In het kamp zelf zijn geen vrouwen zwanger geworden. Toch overleefden de zuigelingen gewoonlijk maar drie of vier weken. Bijna allemaal stierven ze door gebrek aan voedsel, speciaal aan melk; zij verhongerden en bevroren of werden door een longontsteking weggerukt. Ook na de geboorte werden nieuwgeborenen gedood. Hulp bij deze moord vond Dr. Rosenthal bij zijn geliefde Gerda Quernheim. Zij was een gevangene met een rode driehoek. Zij zat in Ravensbrück omdat ze als verpleegster verdovende middelen had gestolen. Op aanwijzing van Dr. Rosenthal vermoordde zij zuigelingen tijdens het afbinden van de navelstreng.

In februari en maart 1945 verlieten zowel alle zwangere vrouwen als vrouwen met zuigelingen Ravensbrück. Ongeveer 150 zwangere vrouwen en 12 moeders met zuigelingen werden in een spoorwagon vergast. Een transport met zwangere moeders en zuigelingen werd zogenaamd naar Bergen-Belsen gestuurd. De 250 vrouwen zaten in 5 veewagens. Al die vrouwen en de zuigelingen zijn omgekomen.
 
 
 
 

METHODES VAN MASSAVERNIETIGING
 
 

Zonder twijfel zal bij de lezer de vraag opduiken hoe überhaupt gevangenen de hel van Ravensbrück konden overleven. Het zij vergund hierop een kort antwoord te geven (wat in het volgende gedeelte bewezen wordt).

Het overleven was slechts door de solidariteit van enkele bewust handelende gevangenen mogelijk. In Ravensbrück werden tienduizenden gevangenen vermoord. Zij verhongerden en bevroren, stierven door overbelasting van het lichaam. Zij werden weggerukt door tuberculose en longontsteking. Bij dit alles kwamen nog de slachtoffers van besmettelijke ziekten.

Eind 1944 brak in het overvolle vrouwenconcentratiekamp onder zeer slechte hygiënische omstandigheden een verschrikkelijke vlektyfus-epidemie uit. Daar vele gevangenen aan uitputtingsverschijnselen leden, breidde de epidemie zich snel uit. Dr. Treite liet zoals reeds gemeld gevangenen tegen tyfus inenten. Maar niet alle gevangenen waren lichamelijk bestand tegen het serum. Hun lichamen waren zo verzwakt dat ze geen afweerstoffen konden ontwikkelen. Zo leidden de inentingen tot de dood van vele vrouwen. De tyfuslijders lagen met twee of drie in smerige bedden. Zij kregen dezelfde knolraapsoep als de andere gevangenen, soms wat havermoutpap. Hoewel extra ziekenbarakken waren ingericht bestonden er geen vooruitzichten op genezing. Zo stierven weinige maanden voor de bevrijding duizenden gevangenen. Volgens gegevens uit het revier bedroeg het aantal doden:

in de maand december 1944 727 meisjes en vrouwen
in de maand januari 1945 1221 meisjes en vrouwen
in de maand februari 1945 1514 meisjes en vrouwen
in de maand maart 1945 1123 meisjes en vrouwen
 
 

Eén van de doden was Käthe Latzke, medeoprichtster van de communistische jeugdbond van Duitsland. De fascisten hadden haar in 1933 al gevangengenomen. Toen zij uit gevangenschap werd vrijgelaten zette ze moedig de illegale strijd te Hamburg voort. Na de aanslag op Hitler op 20 juli 1944 werd zij opnieuw gevangen genomen en naar Ravensbrück versleept. Maria Wiedmeier, een Duitse communiste die bijna de hele duur van de fascistische heerschappij binnen gevangenismuren en concentratiekampen verbleef, beschrijft haar weerzien met Käthe Latzke in Ravensbrück: "We waren zo blij, dat Käthe ons over de verzetsstrijd in Hamburg, over de luchtaanvallen, kortom over het leven vertelde. Käthe was er van overtuigd dat de verschrikkelijke oorlog spoedig zou zijn afgelopen en dat we bevrijd zouden worden uit de hel van het concentratiekamp. Zij sprak de gevangenen moed in om die korte tijd nog vol te houden en sterk te blijven. Op Käthe's papieren stond echter de aantekening "recidiviste". De poging van een paar politieke gevangenen om Käthe's papieren in het kantoor van de administratie te veranderen is niet gelukt. . . Käthe Latzke kwam als "recidiviste" in het kamp. Zij was vast vastbesloten om vol te houden omdat ze na de bevrijding van het kamp verder wilde strijden voor de rechten van mensen, voor vrede en vooruitgang. Door deze wil was zij in staat het afbeulen te verdragen. . . . . . Maar volledig krachteloos en half bevroren moest zij zich tenslotte in het revier melden. Zij had koorts, diarree. De SS-arts gooide haar naar buiten, en dwong haar verder te werken. Het gelukt de anti-fascisten na enige tijd haar in het revier op te nemen. Maar het was reeds te laat. Met andere ernstige zieken ligt ze in een smal bed. . . En zo sterft Käthe Latzke in april 1945, een paar dagen voor de bevrijding."
 
 

In een normaal ziekenhuis is het geven van een injectie maar een alledaagse zaak die door de patiënten als deel van de behandeling wordt gezien. Maar in het revier van het vrouwenconcentratiekamp bevatten die injectiespuiten niet altijd preparaten die de genezing en het leven dienden. Vele gevangenen kregen injecties die de dood tot gevolg hadden. Deze methode van vernietiging was bij SS-artsen en SS-zusters geliefd, want de patiënten boden geen weerstand, in de gedachte dat de injectie tot hun welzijn zou bijdragen. SS-hoofdzuster Margarete Hoffmann gaf in opdracht van Dr. Rosenthal vier Joodse vrouwen een injectie. Enkele minuten later lagen de gevangenen in doodsstuipen. Zij rochelden en uit mond en neus druppelde bloed. Gespoten werd er met benzine, ether, blauwzuur, fenol, maar ook met gewoon water.

In het jaar 1941 liet SS-Oberaufseherin Zimmer een vrouw die ernstig aan diarree leed het revier in brengen. Zij schold op de zieke omdat die niet in staat was tijdig de toiletemmer te bereiken. Woedend riep ze uit: "Die ellendeling moet weg." De uitgescholden gevangene kreeg kort daarop in het revier de dodelijke injectie.

In het Hamburgse proces tegen de Ravensbrückse SS-moordenaars had Dr. Rosenthal toegegeven zieke gevangenen met een injectie gedood te hebben "om hen het sterven gemakkelijker te maken." Dat het hem daarom niet ging, dat het hem er niet om ging het lijden te bekorten maar dat voor hem het vernietigen van levens het motief was, illustreert de volgende tragische gebeurtenis.

Op een dag had Dr. Rosenthal een overlijdensverklaring van een gestorven gevangene met de naam Winkler opgesteld. De nabestaanden werden van het overlijden op de hoogte gesteld. Daarna bleek dat er een andere patiënt, ook met de naam Winkler in het revier verbleef, waarvan de familie per ongeluk een overlijdensbericht had gekregen. Dr. Rosenthal vond een eenvoudige manier om deze administratieve fout 'op te lossen'. De nog levende patiënt Winkler kreeg een injectie die een eind aan haar leven maakte.

Ook Dr. Oberhauser gaf in het proces toe, dat zij patiënten door benzine-injecties gedood had. Toen in de tuberculosebarak nr. 10 een jonge Oekraïense vrouw huilde van de koorts en om haar moeder riep, werd zij door de blokoudste Carmen Mory 'abgespritzt' onder de woorden: "Zo, jij bent direct bij je moeder." Enige minuten later lag de vrouw dood in bed.

De moordenaars met een geneeskundige opleiding schrokken er ook niet voor terug om hun slachtoffers vergif te geven. Ook dat behoorde tot 'wetenschappelijke proeven' die dikwijls in opdracht van IG Farben en andere chemie-concerns in het concentratiekamp werden uitgevoerd. Preparaten die door deze concerns ontwikkeld waren, werden uitgeprobeerd op gevangenen. Daartoe behoorde ook een vergif in poedervorm dat snel en dodelijk werkte. De Française Irène Ottelord beschuldigde als getuige in het Hamburgse proces Vera Salvequart ervan dit dodelijke poeder aan bedlegerige vrouwen gegeven te hebben.

Vera Salvequart was zelf gevangene geweest. Zij was op criminele gronden in het concentratiekamp opgesloten. Deze slappe en karakterloze vrouw deed alles om bij de SS in een goed blaadje te komen en was altijd op voordeel uit. De Weense Lotte Sonntag, een jonge communiste, zei als getuige in het Hamburger proces dat de zieke vrouwen bereid waren het poeder van Salvequart aan te nemen daar zij haar, die ook in gevangeniskledij rondliep, vertrouwden. Met vriendelijke woorden gaf Salvequart het poeder dat geen vermindering van pijn of genezing, maar de dood tot gevolg had.

Ziektes en epidemieën, injecties en vergif behoorden tot de vernietigingsmethodes der fascisten. Maar daar was de SS-leiding nog niet tevreden mee. Net als in alle andere concentratiekampen werden ook in Ravensbrück gevangenen met een nekschot gedood. Dikwijls waren het Poolsen, maar ook wel gevangenen van andere nationaliteiten die op deze wijze werden gedood.

Op een avond, in het voorjaar van 1942 moesten alle gevangenen na het tel-appèl hun barakken in. Korte tijd later liepen 10 Poolse vrouwen, komend van het celgebouw, het kampplein over. Zij wuifden naar de vrouwen in de barakken. Kort daarop werden deze vrouwen doodgeschoten. Rond deze tijd vonden ook executies plaats buiten het kamp, in de buurt van het kamp Uckermark. De veroordeelden werden tegen boomstronken door een nekschot of een salvo gedood. De kleding van de doden kwam terug in het kamp. De kaart van de vermoorden kreeg de aantekening "op transport".

In de zomer van 1942 werden 22 Françaises die ter dood veroordeeld waren, door een nekschot gedood. De slachtoffers gingen gelijk naar het crematorium. De motor van een vrachtwagen liet men tijdens de executies voortdurend draaien zodat de schoten niet gehoord konden worden. Toen de SS-man Conrad merkte dat één van de Franse vrouwen nog niet dood was, sloeg hij haar met een geweerkolf dood.

Foto

De executiegang
 
 

De Britse getuige May O'Shaughnsay (waarschijnlijk is deze naam verkeerd gespeld, vert.) verklaarde bij haar ondervraging als getuige door de openbare aanklager op het Hamburgse proces op 11 december 1946 dat van de 10 Engelse vrouwen er slechts 3 het concentratiekamp levend verlaten hebben. Vier of vijf van hen werden vergast en drie vrouwen zijn doodgeschoten. Ook de Oostenrijkse Maria Günsberg, een dappere strijdster voor de bevrijding van haar land, werd in oktober 1944 door een nekschot gedood. Zij was na verschrikkelijke maanden van marteling en isolatie door de Gestapo in Wenen naar Ravensbrück overgebracht. Zij wist dat ze haar ter dood veroordeling bij zich had. Onbevreesd sleet ze de laatste weken van haar leven en probeerde door politieke informatie aan haar kameraden nieuwe moed te schenken. Tijdens het Hamburgse proces verklaarde Dr. Treite dat aan het einde van april 1945 nog ongeveer 50 vrouwen door een nekschot vermoord waren. De executies werden voornamelijk uitgevoerd door de SS-mannen Pribil, Pfab, Schäfer en Conrad. Vóór het werk kregen ze goed te eten en werden ze met wijn en sterke drank in 'de goede stemming' gebracht. Desondanks was commandant Fritz Suhren over het werk van de SS-mannen niet helemaal tevreden. Tegenover SS-man Seitz had hij verklaard: "De vrouwen sterven te langzaam, bij de mannen gaat het sneller."

Mevr. E. Kutschke herinnert zich: "Ik maakte op de plaats waar ik werkte, aan de rand van het bos, vlak bij de varkenshokken de executie mee van 8 tot 10 kameraden. Men had deze vrouwen aangevoerd in een arrestantenwagen. Zij waren blootsvoets en werden 1 voor 1 doodgeschoten. De executie vond plaats tijdens het appèl. Behalve commandant Suhren waren verder nog vier of vijf SS-ers aanwezig. Onder de slachtoffers waren twee Poolse studenten. Ik kende hen; het waren zusters en hadden met mij in hetzelfde commando gewerkt."
 
 

Foto

Kampcommandant Suhren. Terechtgesteld op 12-6-1950
 
 

Nieuw aangekomen vrouwen, die reeds hun ter dood veroordeling bij zich hadden, kwamen als regel niet in het kamp, zodat het voor de politieke gevangenen moeilijk was met hen in contact te komen. De papieren van deze vrouwen waren gemerkt met de letters "r.u." (terugkeer ongewenst). Vele Poolsen, Françaises, Oostenrijksen, Oekraïensen, Russinnen en Duitsen werden voor de lange smalle gang tussen de kampmuur en de binnenplaats van het celgebouw terechtgesteld. Onder hen bevond zich ook de dappere Duitse communiste Katja Niederkirchner. Zij was door haar vader, Michael Niederkirchner, een ervaren functionaris van de arbeidersbeweging, in de geest van het socialisme opgevoed. Eerst in de communistische jeugdbond en later in de communistische partij van Duitsland was zij erg actief en bekleedde zij belangrijke posities. De gehele familie werd in maart 1933 Duitsland uitgewezen en ging toen naar de Sowjet-Unie, waar zij hartelijk werden opgenomen. Katja leerde veel en bezocht ook partijscholen. Na de overval van de Duitse fascisten op de Sowjet-Unie meldde zij zich voor ondergronds werk in Duitsland. Zij wilde haar kameraden in het vaderland bij hun moeilijke en gevaarlijke verzetswerk helpen. Samen met een andere g. sprong Katja met haar parachute boven Polen af. De sprong lukte goed en spoedig zaten de twee in de sneltrein naar Berlijn. Zij had zowel een paspoort als andere papieren bij zich. Maar de fascisten hadden juist op dat moment een nieuw stempel ingevoerd en dat ontbrak natuurlijk in haar pas. Tijdens een controle in de trein werd dat gemerkt en werd zij gearresteerd. Evenzo verging het de Duitse g. Else Noffke die eveneens na een gelukte parachutesprong door de fascisten gevangen werd genomen en dood werd geschoten.

Katja Niederkirchner had echter nog een zware tijd voor de boeg. De fascisten martelden haar op beestachtige wijze om haar aan het praten te krijgen. Katja moest de namen en adressen van Duitse partijgenoten verraden. Maar ze hield vol. Zij zweeg. Zo werd zij negen maanden lang van Gestapopost naar Gestapopost gesleept. Tenslotte werd zij naar Ravensbrück gebracht en in de nacht van 27 op 28 september 1944 doodgeschoten. Zij liet een paar briefjes achter die in het geheim uit de bunker naar de anti-fascisten konden worden gesmokkeld:

"21 september 1944 's avonds:

Vier dagen zit ik al in de cel en nog steeds heeft niemand mij gezegd waarom. Het is zo moeilijk afstand te doen van het leven, wanneer men nog zo jong is. Ik zit hier samen met drie vrouwen die ten dele geestelijk niet normaal, gedeeltelijk achterlijk zijn. Aan discussies valt helemaal niet te denken. Waarom wacht men zo lang met het moorden? In mijn hoofd gaat van alles om. Ik overweeg alle mogelijkheden."

"23 september 1944 's avonds:

Alle kameraden die mij helemaal niet kenden, allen waren zij zo goed voor mij. Iedere dag neem ik afscheid van het leven en denk ik: vanavond is het zover, en de nacht is ontzettend. Dan begint er weer een nieuwe morgen en gaat de kwelling opnieuw beginnen. Zullen zij vandaag komen?"

"25 september 1944 's avonds:

Vandaag wil ik afscheid nemen van mijn leven. Ik heb zo'n idee dat ik hier niet lang meer ben. Aan mijn lieve vader moeten jullie vertellen dat ik hem niet te schande heb gemaakt. Ik heb niemand verraden. Mijn gedachten zijn voortdurend bij hem. Graag zou ik nog eens met hem gesproken hebben. Lieve moeder, zus Mia, broer, allen mijn laatste groet. Mia, we begrepen elkaar juist de laatste jaren zo goed. Vergeet jullie Katja niet."

"27 september 1944 's morgens:

Vanmorgen vroeg was de Schutzhaftlagerführer bij mij en heeft me mijn veroordeling voorgelezen op een spottende gemene rotte manier, dat beest. Zij zijn immers gewend aan het moorden en hebben er bijzonder veel plezier mee hun slachtoffers te treiteren. Bij mij heeft hij geen geluk. Waarschijnlijk zal het vanavond gaan gebeuren. Ik zou toch zo graag de nieuwe tijd meegemaakt willen hebben. Het is zo moeilijk kort daarvoor heen te moeten gaan. Ik wens jullie allemaal het beste en dank jullie voor alles wat jullie in die korte tijd voor me gedaan hebben. . . . "

Het leven van de communiste Katja Niederkirchner is een symbool voor de verzetswil van de Duitse anti-fascisten, voor de sinds 1917 bestaande gemeenschappelijke strijd met de kameraden van de communistische partij van de Sowjet-Unie.
 
 
 
 
 
 

MASSAMOORD EN VERGASSING
 
 

Op 19 november 1941 kwam Dr. Fritz Mennecke met een speciale 'medische opdracht' in Ravensbrück aan. Hij behoorde tot de jonge en eerzuchtige artsen die zich vrijwillig voor de georganiseerde massamoord aan de fascisten hadden aangeboden. Reeds in 1935 hadden de fascisten zich als opdracht gesteld geesteszieken en ongeneeslijk zieken te vermoorden. Zij wilden slechts wachten op de oorlog, zodat tegenstand die van kerkelijke zijde te verwachten was, niet dezelfde rol zou spelen als anders. Zo 'motiveerde' de toenmalige Rijkscommissaris voor de gezondheid, Generalleutnant der Waffen-SS Prof. Dr Karl Brandt voor het Amerikaanse Militaire Gerechtshof in het Neurenbergse proces tegen SS-artsen het begin van de vernietigingsacties. Voor het uitvoeren van het euthanasieprogramma werden in verschillende sanatoria en verpleeghuizen gaskamers ingericht, waarin reeds in het begin van 1940 de eerste slachtoffers vermoord zijn. Dr. Fritz Mennecke had de leiding van zo'n inrichting te Eichberg. IJverig kweet hij zich van zijn taak. Voor zijn "voorbeeldige" werkzaamheden werd hij bij wijze van onderscheiding ingedeeld bij een groep artsen die in andere inrichtingen en concentratiekampen vast moesten stellen wie "niet waard waren om verder te leven" en dus gedood moesten worden. Dr. Wennecke was een liefhebbend echtgenoot die z'n vrouw minstens 1 brief per dag schreef (De briefwisseling bevindt zich in het dossier van het proces tegen Mennecke en consorten, 4 kls 15/46, Frankfurt a. Main).

Een dag na aankomst in Fürstenberg, op 20 november 1941 schrijft hij aan zijn vrouw: "Ik heb mijn dagtaak volbracht. Het resultaat van mijn werk staat op 95 formulieren. . . . Het werk loopt zo goed, omdat het meeste al is uitgetypt en ik slechts de diagnose, symptomen e.d. opschrijf. . . . . . In mijn bed slaap ik heerlijk. . . . . ."

Op de avond van de volgende dag, 21 november 1941, meldt hij zijn vrouw dat hij door bezoeken enz. opgehouden werd en slechts met 76 formulieren is klaargekomen. Ondertussen had Dr. Mennecke hulp gekregen. Dr. Schmalenbach en Dr. Müller waren eveneens naar Fürstenberg gekomen. Want, zo schreef Dr. Mennecke zijn vrouw: "We moeten er 2000 klaar krijgen." Dit streefgetal waarnaar de artsengroep in Ravensbrück werkte, bewijst dat het de fascisten niet ging om het doden van ongeneselijke zieken, maar dat met deze vernietigingsactie duizenden mensen uit de weg geruimd moesten worden. Voor deze artsen-commissie moesten de meisjes en vrouwen van Ravensbrück defileren, allemaal. Jodinnen afzonderlijk. Tegen de gevangenen werd gezegd dat het ging om het samenstellen van invalidentransporten, die naar een ander kamp zouden gaan. Op de morgen van 28 november 1941 om 7.40 uur begon Dr. Mennecke zijn brief aan mevrouw met de woorden: "Op naar een nieuwe vrolijke jacht." Enige uren later ging hij met de brief verder: "Vanmorgen weer lekker doorgewerkt, ik heb in de twee uren van 9 tot 11 uur 70 formulieren klaar gekregen."

Enige weken later, op 12 januari 1942 stelt hij tevreden vast: ". . . ll. 40 uur (in het kamp). Hoera! Klaar met alle formulieren. Nu ga ik gelijk beginnen met de beoordelingen. . . . 16. 40 uur. Zo liefste, voor vandaag zit het er weer op. Ik ben klaar met alle mannen en vrouwen. . . Morgen moet ik alleen de Jodinnen nog doen waarmee ik tot de middag bezig zal zijn."
 
 

Behalve deze correspondentie werden bij Dr. Mennecke ook dia's van gevangenen gevonden. Op de achterkant daarvan was aangetekend waarom deze of gene vrouw "lebensunwert" (niet waard om te leven) verklaard was en naar de gaskamer werd gestuurd. Zo staat er b.v.:

"Schneidhuber, Dorothea Sara, geboren 5-8-1881 te Läch. 541 Ravensbrück 1819. Schreef herhaaldelijk Duits-vijandige artikelen over kerkpolitieke situaties in Duitsland, daarover geïnformeerd door de referent van het aartsbisschoppelijk ordinariaat te München.

Lamensdorf, Margarete Sara, weduwe, 16-3-1883, Landsberg/Warthe 140 Ravensbrück 879

Bedrijfsleidster van Joods zusterhuis. Sabotage van de levensmiddelen-distributie. Foute opgaven gedaan voor de toewijzing.

Capell, Charlotte Sara 4-10-1893 Breslau. gescheiden. Katholieke Jodin. 740 Ravensbrück 2005. Ziekenzuster, herhaalde rassenschennis, verhulde haar Joodse afstamming door katholiek te worden, droeg een crucifix om haar nek."

Dit waren de 'medische symptomen' van Dr. Mennecke. Zij bewijzen ondubbelzinnig dat het er bij deze artsen alleen op aan kwam het bevel van de SS-leiding uit te voeren. De euthanasie-actie had slechts tot doel om mensen die het regime onwelgevallig waren en volgens het idee van de rassenwaan lebensunwert waren, te doden. Hulp ontving Dr. Mennecke van de kampartsen Dr. Schiedlausky en Dr. Sonntag.

Uit Ravensbrück vertrok dr. Mennecke met een zelfde opdracht naar het concentratiekamp Gross-Rosen, daarna naar het kamp Flossenbürg en naar Auschwitz. In al deze kampen, ook in Buchenwald heeft dr. Mennecke selecties uitgevoerd. (De beschrijving van het 'geval' Mennecke komt uit de publicatie van H. Langbein, Wir haben es getan, zelfportretten in dagboeken en brieven 1939-1945, Wenen 1954) .
 
 

De door hem in Ravensbrück genoteerde vrouwen werden in februari 1942 opgehaald. Ruw werden zij in vrachtwagens gegooid en in drie transporten buiten het kamp gebracht. De Duitse communiste Emmy Handke, die al vele jaren tuchthuis achter de rug had en rond deze tijd in het revier van Ravensbrück werkte heeft haar herinneringen aan deze verschrikkelijke gebeurtenis opgetekend:

"Op een morgen, het kamp was nog in duisternis gehuld, kwamen er grote overdekte vrachtwagens om de uitgezochte vrouwen op te halen. Zij werden naar de wasruimte gebracht, waar hen trouwringen en het eventueel aanwezige geld werden afgenomen. Ik moest helpen enkele ernstig zieken op een draagbaar naar de auto te brengen. Daar werden zij door SS-ers van ons overgenomen. We verstijfden van schrik toen we zagen dat zij een verlamde vrouw als een stuk dood vee in de wagen wierpen. Dat gaf ons een verschrikkelijk voorgevoel. Totale zekerheid echter kregen we toen de auto's na twee dagen terugkwamen en brillen, gebitten, tandenborstels, krukken en kledingstukken van de weggevoerden terug brachten. We spraken met een paar kameraden van latere transporten af dat zij ons door in kleding genaaide papiertjes zouden berichten. Zo kwamen we er achter dat al deze vrouwen naar Bernburg bij Dessau gebracht werden.

We kwamen er tegelijkertijd achter, dat SS-ers in het kantoor van de commandant wekenlang bezig waren met het vervaardigen van overlijdensberichten. Hoe dat ging heb ik later in Auschwitz meegemaakt. Daar waren 5 verschillende voorgedrukte formulieren met doodsoorzaken als hartzwakte, longontsteking, storingen in de bloedsomloop enz. De laatste zin luidde altijd: "alle medische ingrepen waren tevergeefs." De gevangenen die deze overlijdensaktes moesten invullen konden zelf uitzoeken aan welke ziekte zij de afzonderlijke vrouwen zouden laten sterven."
 
 

Grote ervaring in de vernietiging op massabasis hadden de fascisten in het kamp Auschwitz (0swiecim) op gedaan, welk kamp in het begin van 1940 in de buurt van de spoorlijn Kattowitz-Auschwitz-Krakau werd gebouwd. Op 14 juni 1940 kwamen de eerste 700 politieke gevangenen Auschwitz binnen. Zij werden spoedig door anderen gevolgd zodat vanzelfsprekend ook het kamppersoneel der SS werd uitgebreid. Bij deze eerste transporten ging het voornamelijk om Polen. In 1941 volgden grote transporten met Joodse gevangenen. Naar de mening van de nazi-leiding moest de uiteindelijke oplossing van 'het Joodse vraagstuk' immers snel zijn beslag krijgen. De uiteindelijke oplossing van 'het Joodse vraagstuk': dat is de systematische moord op miljoenen Joodse mensen uit geheel Europa, bestanddeel der fascistisch-imperialistische oorlogsdoelen. Deze werd in samenhang met de planning en organisatie van de overval op de Sowjet-Unie op de dagorde gezet en administratief geregeld. Göring, de gevolmachtigde voor het vierjarenplan had reeds in juli 1941 Reinhard Heydrich opgedragen "alle noodzakelijke voorbereidingen" te treffen voor een totale oplossing van het Joodse vraagstuk. Dat was nog voor de z.g. Wannsee-Conferentie die op 20 januari 1942 onder voorzitterschap van Heydrich plaatsvond en waar de maatregelen vanwege de staat voor de vernietiging van de Joden werden vastgelegd. Ook Höss, de commandant van het vernietigingskamp Auschwitz zei in zijn in de gevangenis van Krakau afgelegde bekentenis dat hij al in de zomer van 1941 van Himmler het bevel tot vernietiging had gekregen (F. K. Kaul Artsen in Auschwitz a. a. 0, blz.. 57).

Als dodingsmiddel werd een gas gekozen dat de snelle vernietiging van grote aantallen mensen mogelijk maakte. In Auschwitz werd het gifgas Zyklon-B gebruikt, een al tientallen jaren bekend gas dat als bestrijdingsmiddel tegen schadelijke planten en dieren was ontwikkeld en sedert 1923/24 geproduceerd werd. Zyklon-B is, wanneer het in luchtdichte blikken wordt bewaard, lang houdbaar. Ook het gebruik is niet moeilijk. De blikken werden geopend en de schijf- of korrelvormige massa uitgeschud. Door de blootstelling aan de lucht verdampt het blauwzuur en ontwikkelt zich een zeer giftig gas. Licentiehoudster van de Zyklon-B-productie en -toepassing was de Duitse Maatschappij für Schädlichheitsbekämpfung GmbH (Degesch), die destijds net als tegenwoordig haar zetel te Frankfurt a. M. had. Aandeelhouders van Degesch waren IG Farben en de Deutsche Gold- und Silberscheideanstalt (Degussa) met ongeveer 42,5% en de Fa. Th. Goldschmidt met 15%.

De moordmethode was in alle vernietigingskampen dezelfde. De slachtoffers werden het gebouw met de gaskamer binnengebracht. Er werd tegen hen gezegd dat ze eerst naar een doucheruimte gaan, en daarom moeten ze zich ontkleden. De voor de dood bestemden werd gemaand kleding en schoeisel netjes weg te leggen, zodat ze die na het douchen weer terug zouden vinden. De kledingstukken zouden ondertussen warden gedesinfecteerd. Om de slachtoffers geheel te misleiden was er op de deur van de gaskamer een bord bevestigd waarop stond "naar de badkamer" terwijl op een andere deur een bord hing waarop stond "naar de desinfectie".

Wanneer de gevangenen in de gaskamer waren werden de deuren van buiten afgesloten. Door openingen in het plafond of door een klein zijruitje werd de Zyklon-B in de kamer gelaten. Zo gauw de korrels met zuurstof in contact kwamen ontwikkelden zich blauwzuurdampen die tot de verstikkingsdood van de mensen leidde. Daar het gas zich van onder naar boven verspreidde stierven eerst de kleinere mensen. In hun doodsangst klommen de anderen boven op de lijken en probeerden zich te redden. De slachtoffers schreeuwden en raasden en sloegen met hun vuisten op de muur en deuren. . . Dikwijls liet de SS de motor van een vrachtwagen of van een motorfiets lopen om het vertwijfelde geschreeuw en geroep te overstemmen. Het was een verschrikkelijke dood die ook de vrouwen die in het voorjaar van 1942 naar Bernburg gesleept waren moesten meemaken.
 
 

Het eerste transport werd de volgende weken gevolgd door meerdere. Het wegvoeren van duizenden Joodse meisjes en vrouwen zowel als van zieken en ouden van dagen agiteerde de gevangenen van Ravensbrück tot het uiterste. Emmy Handke herinnert zich:

"Met dit transport zijn enkele van onze beste kameraden de dood in gegaan. Nooit zal ik de laatste avond vergeten die ik met hen heb doorgebracht. Daar waren Irene Langer, een Oostenrijkse arts, Hede Baas en Erna Pollak. Hede was een goed mens zoals ik er zelden in mijn leven ben tegengekomen. Zij en Erna waren Tsjechisch. Deze vrouwen wisten heel goed dat ze gingen sterven en het was bewonderenswaardig met welk een rust en gelatenheid zij over dit feit spraken. Zij gaven ons hun spullen en vroegen ons een laatste groet over te brengen aan hun familie. Erna Pollak had een klein dochtertje dat bij vreemde mensen was ondergebracht. Haar man zat eveneens in een concentratiekamp."

In het vernietigingskamp Bernburg stierf ook Olga Benario-Prestes een pijnlijke verstikkingsdood. Zij was Duitse van geboorte, was als jong meisje lid van de Duitse Communistische Jeugdbond. In Moskou had zij de leider van de Braziliaanse vrijheidsbeweging Luiz Carlos Prestos leren kennen, wiens levensgezellin zij werd. De schrijfster Ruth Werner heeft het leven van deze grote strijdster beschreven. Zij beschrijft de laatste nacht van Olga in het vrouwenconcentratiekamp, haar gedachten aan haar dochtertje Anita dat zij in de gevangenis ter wereld had gebracht en de laatste gedachten aan haar geliefde man. Het verhaal eindigt met de woorden: "Ik heb voor het goede, het beste op deze wereld gestreden. . . ." Net als Olga Benario werden vele goede kameraden naar Bernburg overgebracht om daar vergast te worden, zoals Tilde Klose, Ruth Grünspan, Irene Langer, Rosa Menzer en vele anderen. Allen hadden zij aan het verzet in Ravensbrück deelgenomen, het politieke gesprek met andere gevangenen gezocht en de strijd tegen het fascisme nooit opgegeven. Zij waren er vast van overtuigd dat de Sowjet-Unie zou overwinnen en dat het Hitlerfascisme zou worden verslagen, dat ideeën van vooruitgang, van socialisme, van menselijkheid en van vrede ook in Duitsland werkelijkheid zouden worden. De vernietigingstransporten naar Bernburg werden gevolgd door meer transporten naar Auschwitz, naar Lublin en Bergen-Belsen. Reeds bij de samenstelling van de transporten speelden zich verschrikkelijke scènes af want de meeste gevangenen wisten nu wel dat selectie de dood tot gevolg had. Deze selecties werden uitgevoerd door de SS-artsen Dr. Sonntag, Dr. Gerda Weyand-Sonntag, Dr. Oberheuser, de SS-Oberaufseherinnen Zimmer, Drechsel, Erich alsmede door Schutzhaft-lagerführer Meyer. De meisjes en vrouwen werden vrachtwagens en spoorwagons in geslagen. Deze reis naar de gasdood was verschrikkelijk en vol kwellingen.

Zo was b.v. een transport van Joodse vrouwen drie weken onderweg naar Auschwitz. De 150 vrouwen moesten in de goed gesloten veewagens zonder water, zonder toiletten samengeperst staan of hurken. Om te liggen was er geen ruimte. Toen de wagons in Auschwitz geopend werden waren er reeds een aantal gevangenen gestorven. De nog levenden werden gelijk de gaskamer ingedreven.

Dr. Treite zei tijdens zijn verhoor te Hamburg: "Ik herinner mij dat vele Poolsen. . . gedood werden. Omdat het schieten volledig in het wilde weg ging en omdat te vrezen viel dat er ook levenden zouden worden verbrand heb ik, onder dwang der omstandigheden, voor een fatsoenlijke manier om te doden gezorgd. Dat was dan de gaskamer."
 
 

In Ravensbrück werd een omgebouwde Nederlandse militaire douchewagen gebruikt. Deze wagen kon 50 mensen bevatten. Tussen de buiten- en de binnenwand was een holle ruimte van 20 tot 30cm. Het gas werd via een douche in het plafond aangevoerd. De wagen had een dubbele deur. Aandachtig en geïnteresseerd bekeken de SS-ers door een ruitje de vergassing. De verstikkingsdood trad dikwijls pas in na ongeveer 50 minuten. Zo lang streden de slachtoffers hun doodsstrijd, zogen zij de longen gulzig vol met de nog aanwezige zuurstof. Na een half uur werd de wagen geopend en werden de lijken naar het crematorium gebracht.

G. Schöpke, een vroegere gevangene herinnert zich: "Ik zag de vergassingswagen. Hij zag eruit als een arrestantenwagen, was laag en van binnen van twee banken voorzien. In de stuurcabine stond een gashouder met leidingen die naar de binnenkant van de wagen liepen. Op het plafond waren douches aangebracht."

De Tsjechische gevangene-arts M. Tauverova schrijft hierover: "Na de bevrijding zag ik een gaswagen in de vorm van een gewone vrachtwagen met douchekoppen aan het plafond, in de nabijheid van de spoorweg Fürstenberg-Lychen. In de wagen lagen nog kledingstukken."

Dezelfde waarneming deden ook andere gevangenen na hun bevrijding. Het ging hier inderdaad om een Nederlandse legerwagen die tot vergassingsinstallatie was omgebouwd. De dood kon zowel door uitlaatgassen van de motor, die naar het binnenste van de auto werden geleid, als door Zyklon-B veroorzaakt worden.
 
 

In 1944 bereikte Ravensbrück het ontstellende nieuws van de dood van Ernst Thälmann, leider van de communistische partij van Duitsland, die op 18 augustus 1944 door de fascistische misdadigers in het concentratiekamp Buchenwald vermoord werd. Ongebroken en standvastig had Ernst Thälmann zich in de elf jaren van pijnlijke isolatie achter fascistische gevangenismuren gedragen. Zijn leven, zijn naakte bestaan was een gevaar voor de fascisten - daarom vermoordden zij hem.

Aan de partijgenoten in het vrouwenconcentratiekamp was het duidelijk dat de dood van Ernst Thälmann een nieuwe golf van terreur voor hen allen betekende. De overwinnende opmars van het Rode Leger betekende voor de fascisten een signaal om de vernietiging van de gevangenen in de concentratiekampen te bespoedigen. Het werd een deel van de leiders der nationaal-socialisten steeds duidelijker, dat de nederlaag van de Duitse Wehrmacht onvermijdelijk was. Daarmee groeide tegelijkertijd het gevaar voor het leven der gevangenen want de nazi's wilden voor de nederlaag alle getuigen en bewijzen van hun wandaden en onmenselijkheden laten verdwijnen.

In de herfst van 1944 gaf kampcommandant Fritz Suhren opdracht een barak in de omgeving van het celgebouw te ontruimen. Hanna Sturm, een vroegere Oostenrijkse gevangene herinnert zich: "In 1944 kreeg ik van Oberscharführer Konrad het bevel alle materialen uit deze barak te halen en naar een andere plaats te brengen. Andere gevangenen kregen opdracht scheidingswanden in de barak te bouwen. Het ging hier om mannelijke gevangenen. Ik maakte hen opmerkzaam op een opening in de vloer. Daarop zeiden de mannen: "Ah, nu weten we waarom die scheidingswanden moeten worden gebouwd." Ik zag het werk toen het klaar was. De muren waren met plastic bekleed, de ramen gebarricadeerd. In deze barak zouden vergassingen gaan plaatshebben. . . . "

De weg die de slachtoffers gingen liep door een poort in de kampmuur langs verschillende barakken naar de gaskamer. Door deze poort gingen ook degenen die geëxecuteerd werden. . .
 
 

Deze mededelingen worden door de vroegere gevangene Arno Teubner bevestigd, die eraan toevoegt dat de gaskamer, die door gevangenen uit Sachsenhausen werd gebouwd, bestond uit een barak met ontkledings- , vergassings- en lijkenkamers. Van binnen was de barak met kit dichtgemaakt. De ramen waren dichtgespijkerd. De inbedrijfneming van de gaskamer in Ravensbrück vond plaats op 13 december 1944.

De Française Marie-Claude Vaillant-Couturier had jarenlang als communiste illegaal werk gedaan in haar land. Zij werd op 9 februari 1942 gevangen genomen en naar Auschwitz gebracht. Zij behoorde tot de vrouwen die na de ontruiming naar Ravensbrück kwamen. Als getuige voor het internationale gerechtshof in Neurenberg werd haar op 26 januari 1946 door de voorzitter de vraag gesteld: "Moet men de verhoudingen in het kamp Auschwitz als uitzondering zien of was dat het systeem?"

Marie-Claude Vaillant antwoordde:

"Dat was ongetwijfeld het systeem. Overal, in Auschwitz en Ravensbrück, waar ik was en in de vele andere kampen waarover de gevangenen verteld hebben, gebeurde hetzelfde; de nazi's deden alles om de mensen tot slaven te reduceren. Maar wanneer de mensen niet meer konden werken, dan werden zij vernietigd. . . . "

In januari 1945 waren -voor het oprukkende leger van de S.U. uit het vernietigingskamp Auschwitz ontvluchtend- de SS-Arts Dr. Winkelman en de Schutzhaftlagerführer Johann Schwarzhuber in Ravensbrück aangekomen en zetten hier hun moordwerk voort. Beiden hadden zij in het kamp en op het perron van Auschwitz selecties uitgevoerd. Een selectie dat betekende een oppervlakkige blik op postuur, lichamelijke toestand en haarkleur der voorbij defilerende gevangenen.

Met een handbeweging besliste de arts of een gevangene geschikt was om te werken of niet.

Dat betekende dat hij een nonchalante handbeweging maakte en daarmee was het doodvonnis over de arbeidsongeschikten uitgesproken. Zij vormden bij ieder transport de grote meerderheid die gelijk naar de gaskamers werden gedreven. Dat waren de ervaringen die Winkelman en Schwarzhuber in Auschwitz opgedaan hadden en die zij in Ravensbrück benutten.

Op 26 januari 1945 was er een grote selectie. De SS-artsen Treite, Trommer en Winkelman lieten bij grote koude, meisjes en vrouwen zonder kousen of schoenen aantreden. Wanneer de gevangenen van de kou blauwe voeten hadden was dat reeds een aanleiding om hen voor vernietiging te bestemmen.

De zo 'uitgekozenen', de zieken en de arbeidsongeschikten kwamen in barak 6, waar noch dekens, noch beddengoed was. De etensrantsoenen werden gelijk tot de helft teruggebracht en op hun linkerbovenarm werd met inktpotlood een nummer geschreven. Bij deze selecties speelden zich hartverscheurende taferelen af. Moeders trachtten vertwijfeld te voorkomen dat ze van hun kinderen gescheiden werden. Toen een Zigeunerin die aangewezen was om vernietigd te worden naar haar kind riep werd de kleine jongen eveneens tot de verstikkingsdood veroordeeld. Een Joodse vrouw smeekte om naar haar kind in de barak te mogen gaan. Kampcommandant Fritz Suhren informeerde naar de leeftijd van het kind en besloot dat "het groot genoeg was om alleen te blijven". De moeder werd vergast.

In haar vertwijfeling wierp een vrouw zich op de knieën en bedelde onder tranen: "Ik heb altijd gewerkt, ik zal weer gezond worden, dan kan ik weer werken." Ruw duwde Suhren de vrouw weg en merkte op: "....en dat noemt zich een mens...."

Toen in februari 1950 de vroegere kampcommandant Suhren terecht stond protesteerde hij op grond van het feit dat hij onvoldoende mogelijkheden had gehad om zijn verdediging voor te bereiden. Hij eiste dat de zitting verdaagd werd, welke eis door de Franse rechtbank te Rastatt werd afgewezen.

Tijdens de behandeling van de zaak tegen Arbeitsdienstführer Pflaum, eveneens voor de rechtbank van Rastatt, verklaarde de Française Postel Vinay dat op 2 februari 1945 800 lichamelijk gehandicapte vrouwen naar "een ander kamp" zouden moeten gaan. Daar men geen 800 gehandicapte vrouwen had, werd er opnieuw geselecteerd.

"Ik werd voor de SS-ers in een bed verstopt, omdat ik er na een lange ziekte slecht uitzag. Schwarzhuber deed aan het eind van maart een selectie voor barak 26. Daarbij moesten we onze benen laten zien en toen vroeg een fascist spottend: "En, klopt je hart nog?" Ik zag ook Dr. Trommer bij selecties. Pflaum deed mee aan de selectie van een transport van kinderen."

In hetzelfde proces verklaarde de Française Lucas-Madonaes:

"Op 15 februari 1945 was er een selectie. Ik droeg veel te grote schoenen en kon daarom niet snel lopen. Pflaum gaf me een vuistslag en een paar schoppen. Het lukte mijn dochter om mevr. Barbier en mij te verstoppen. Zij behoorde tot de schildercolonne en bracht mij onder op de plaats waar ze werkte. Toen we een keer in Barak 5 verstopt waren verscheen er een SS-Aufseherin en haalde de vier schilderessen. Zij moesten in barak 7 helpen om zieken in een vrachtwagen te laden. Zij zagen daar hoe Pflaum met zijn zweep de vrouwen uitkoos. Een gevangene zei hem: "Laat me toch mijn brood meenemen.." Pflaum antwoordde spottend: "Daar waar jij heen gaat heb je geen brood nodig. . . . " In de laatste week van maart 1945 vonden dagelijks selecties plaats. Op 25 maart werd een naam-appèl voor barak 25 gehouden. De Aufseherin sloeg me met de binnenband van een fiets in mijn gezicht, toen mijn dochter aanbood in mijn plaats in het arbeidscommando te gaan waarvoor ik was geselecteerd."

In het eerste Hamburgse proces tegen de moordenaars van Ravensbrück werd op 10 december de Poolse Helena Dziwzinka verhoord. De rechter vroeg haar: "Waren er na 2 maart nog grote selecties?"

Getuige: "Na de 2e maart 1945 waren er nog heel veel selecties bij ons in het kamp. Er was ook een zeer grote selectie in maart, maar de juiste datum weet ik niet meer."

Rechter: "Ik bedoel de grote selectie, hoeveel mensen werden toen meegenomen?"

Getuige: "Ik kan het juiste aantal niet noemen. . . . Maar ik geloof dat ongeveer 2000 vrouwen waren uitgekozen."

Rechter: "Rond hoe laat vond die selectie plaats?"

Getuige: " 's Middags, ongeveer om 2 uur. . . "

Rechter: "Gingen er ook vriendinnen van u weg?"

Getuige : "Ja, een heleboel."

Rechter: "Hoeveel van die vriendinnen hebt u ooit teruggezien?"

Getuige: "Geen enkele."

Rechter: "Heeft u op één of andere wijze geprobeerd er achter te komen wat er met deze vrouwen is gebeurd?"

Getuige: "Ja, ik ben er achter gekomen dat ze naar de gaskamer zijn gestuurd."
 
 

Foto

Transport
 
 

Wanneer het bevel kwam dat de gevangenen zich voor de selectie moesten opstellen, probeerde iedereen er beter uit te zien. Iedereen wilde een gezonde en krachtige indruk wekken. Het was tragisch hoe oudere vrouwen krampachtig probeerden met elastische tred langs de SS te marcheren. Zij masseerden hun ingevallen en magere wangen met hun handen, pogend daar wat kleur op te brengen. Zij beten op hun lippen om deze rood te laten schijnen. Grijs haar werd met primitieve middelen, zoals roet donkerder gemaakt. Gezond eruit zien, aangezien worden voor arbeidsgeschikt, daarop concentreerden de vrouwen zich met alle macht, met alles wat in hun vermogen lag, want zij wilden leven. Bijzonder gevaarlijk was het voor de vrouwen die ziek in het revier of in de tuberculeuzenbarak lagen. Zij, die voor hun genezingsproces rust nodig hadden, werden door de voortdurende selecties tot het uiterste gespannen. De angst om het leven, de vrees bij de volgende selectie te horen verergerde het lijden van de zieken. In barak 10 deed dr. Winkelman meestal de selectie. In totaal 297 tuberculeuzen werden door hem als "ongeneselijk" aangemerkt en voor de dood in de gaskamer aangewezen.

In de politieke afdeling van het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück werd een lijst bijgehouden waarop stond hoeveel gevangenen er waren geselecteerd. De meisjes en vrouwen die tot de verstikkingsdood door gas veroordeeld waren kregen op hun kaart de aantekening "vrijgelaten". Volgens deze aantekeningen werden er van eind 1944 tot de bevrijding van het kamp 5793 gevangenen in Ravensbrück vergast. Daar bovenop komen de transporten die reeds vroeger naar de gaskamers van Bernburg, Auschwitz, Lublin en Bergen-Belsen gegaan waren. De in het vrouwenconcentratiekamp vermoorden werden in de eerste jaren naar het crematorium van Fürstenberg gebracht. Er bestaan geen opgaven van het aantal verbrandingen want het crematorium kreeg van het kamp een bedrag ineens als vergoeding. In het begin van 1942 werd op het terrein van het vrouwenconcentratiekamp een crematorium gebouwd dat op 18 juni 1942 door Himmler bezichtigd werd. In februari 1944 werd het crematorium vergroot en kwam er een tweede schoorsteen bij. De capaciteit werd daarmee verhoogd, maar dat was nog niet genoeg voor de moordlust van de SS. De massavernietiging nam steeds grotere vormen aan zodat de SS ook in de bossen lijken verbrandde en onder de grond stopte.
 
 

Foto

De verbrandingsovens in het crematorium
 
 

De Luxemburgse Lily Unden schrijft in haar herinneringen: "Speciaal gedurende de maanden februari en maart was het crematorium voortdurend in bedrijf. De vlammen stegen ononderbroken ten hemel en de rook maakte de lucht om te stikken. De reuk van brandende beenderen en van vlees was dermate penetrant dat men er onpasselijk van werd. "

Foto

Het crematorium vanuit het kamp gezien
 
 

In de laatste weken voor de bevrijding groeide de wanorde nog meer, toen de met transporten uit andere kampen naar Ravensbrück gebrachte gevangenen en de vrouwen die half dood uit de bewapeningsfabrieken terugkeerden een geregeld onder dak brengen steeds moeilijker maakte. Als 'uitwijkkamp' werd het z.g. jeugdkamp Uckermark bestemd dat ongeveer 20 minuten van Ravensbrück lag. Het was een door de regionale politie ingericht kamp voor moeilijk opvoedbare criminele en asociale Duitse meisjes van 16 tot 19 jaar oud. Deze werden in het begin van 1945 gedeeltelijk vrijgelaten, gedeeltelijk dienstplichtig verklaard. De z.g. 'zware gevallen' waren overgebracht naar Ravensbrück. Uckermark was nu klaar om meisjes en vrouwen uit Ravensbrück op te nemen. Het kamp bestond uit vijf barakken en een gymnastiekzaal. De barakken waren opgedeeld in kamers, waarin houten britsen zonder beddengoed stonden, en zonder dekens. In iedere kamer werden ongeveer 50 vrouwen ondergebracht. Het eten bestond 's morgens uit een beker vloeistof, z.g. koffie, 's middags een halve liter soep en 's avonds 150 gram brood. Voor tien gevangenen werd een brood van 1 kilo uitgedeeld. Daar het eten uit Ravensbrück moest komen was het altijd al koud. Sommige dagen was er helemaal geen eten. Het kamp had geen toiletten, maar buitenlatrines. Dat werd een ware ramp, speciaal omdat in Uckermark zieke en oude vrouwen waren, die geen kracht genoeg hadden om 's nachts op te staan en zich naar de primitieve latrine te slepen.

Noch de barakken noch het revier werden verwarmd. De gevangenen leden verschrikkelijke honger en kou. Door de zeer slechte gezondheidstoestand van de gevangenen bereikten de fascisten dat vele gevangenen 'op natuurlijke wijze' aan hun ellende te gronde gingen.

Ook in de als revier bestemde barakken waren geen bedden, geen wasgelegenheid en geen medicijnen. De zieken kregen dezelfde hongerrantsoenen als de overige gevangenen. Blokoudste in het revier werd Vera Salvequart, die zoals reeds gemeld hoewel zelf gevangene toch een instrument van de SS was. Zij voerde niet alleen gewillig de wensen en hevelen van de SS uit, maar beleefde zelf plezier aan het kwellen en doden. En daarvoor had Salvequart in het kamp Uckermark alle mogelijkheden.

Irene Ottelord, een Française vertelt in haar verhaal over de gruwelijke gebeurtenissen die zich dagelijks in het ziekenrevier van het kamp afspeelden: "Op een keer stuurde de Aufseherin iedereen het revier in, die niet in staat was op appèl te staan. Ik was één van henÖÖ Een paar dagen heb ik me lopen afvragen hoe het kwam dat ik, iedere keer wanneer ik in de wasruimte kwam, daar vijf of zes vrouwen aantrof die op de grond lagen en steunden. Het was duidelijk dat ze dood lagen te gaan. Een Duitse uit mijn kamer fluisterde wat over injectiespuit en poeder. . . Op een dag zou ik naar het dagverblijf verlegd worden. Ik was daar heel bang voor. De mensen die daar heengingen kwamen nooit meer terug. Ik wist ook dat in die zaal alles van de zieken werd afgenomen. De volgende avond kwam Vera Salvequart bij ons de kamer in met in de ene hand een wit poeder, in de andere hand een lepel. Een andere gevangene had een glas water. Vera zei: "Enkelen van jullie gaan morgen op transport, ik geef jullie nu een medicijn dat je kracht geeft voor het transport. . ." Mevr. Gabi dreigde onderuit te gaan, slikte met tegenzin het poeder in en zei me dat het slecht smaakte. Nog tien vrouwen in meerderheid Jodinnen, namen, rillend, het poeder in. Zeer snel vielen zij in een diepe slaap en zij sliepen de volgende dag nog. Het luide snurken hield bij de één na de ander op. Ik kan niet vertellen hoe ik mij voelde toen het lijkencommando kwam."

In januari 1945 werden vanuit Ravensbrück 3672 vrouwen naar het kamp Uckermark gebracht, speciaal zieken en invaliden. Maar ook deze ernstig zieke en voor de vernietiging bestemde mensen moesten drie of vier keer per dag voor het appèl aantreden. In jurken gekleed -men had hen jassen en mantels afgenomen- dikwijls zonder kousen moesten de volledig uitgeputte vrouwen urenlang in de koude en sneeuw staan. Nat tot op de huid, half bevroren en rillend kwamen ze dan in hun barak terug. Hun weinige kledingstukken droogden niet meer. Zo nam het aantal zieken en stervenden van uur tot uur toe. Maar uit Ravensbrück kwamen lopend nieuwe transporten, zodat ook het kamp Uckermark overvol bleef.

Met het eerste transport dat uit de tuberculeuzenbarak nr. 10 uitgezocht werd voor Uckermark kwam ook Gisela Krüger uit Karlsruhe. Zij schrijft na haar bevrijding: "Ik werd met 35 tot 40 andere invaliden en ernstig zieken in het revier van Uckermark ondergebracht. We troffen dit revier volkomen leeg aan, natte strozakken werden uit de sneeuw gehaald. Er brandde geen kachel en pas na 48 uur kregen we warme soep."

Vol cynisme had Dr. Treite het kamp Uckermark als "Schonungslager" (een kamp waar je ontzien wordt) betiteld. De vrouwen die daar aankwamen twijfelden er echter niet aan dat ze zich in een verschrikkelijk vernietigingskamp bevonden. Hoewel de vrouwen die naar Uckermark kwamen reeds voor dit transport waren geselecteerd, moesten zij hier dagelijks, bij het ochtend-appèl nieuwe selecties doormaken onder verantwoordelijkheid van de SS-ers Rapp en Köhler, Arbeitsdienstführer Pflaum en SS-Aufseherin Ruth Neudeck. Na 1945 was zij getrouwd en werd onder de naam Ruth Closius op 26 april 1948 in het derde Hamburgse Ravensbrück proces tot de dood door de strop veroordeeld. Zij gaf zelf toe dagelijks 50 tot 60 vrouwen voor de dood in de gaskamer te hebben uitgekozen. De voor de vergassing uitgekozen mensen werden de voormalige gymzaal ingedreven. Van hieruit werden zij 's avonds of 's nachts op transport gesteld naar de vergassingswagens of naar de gaskamer van Ravensbrück. De vrouwen moesten al hun kleding uittrekken en deze netjes bij elkaar leggen. Daarna werden zij de vrachtwagens in gedreven. . . .

Op 4 maart 1945 werd uit het kamp Uckermark een transport van 145 zieken voor de gaskamer samengesteld. Het waren speciaal tbc-lijders en geesteszieken. Deze zieken werden gelijk uit de bedden in de vrachtauto geladen. Ging het daarbij SS-Aufseherin Heudeck te langzaam, dan sloeg zij op de beklagenswaardigen in. Velen van hen konden zich nog nauwelijks bewegen. Toen een gevangene in het revier opmerkte dat het toch duidelijk was dat de naakte vrouwen erge kou leden antwoordde Neudeck: "Waar die vrouwen heengaan is het zo heet dat ze geen kleren nodig hebben." Onder geschreeuw en gehuil vertrok het transport.

Een uur later stegen uit het crematorium van Ravensbrück zwarte rookwolken ten hemel. . . . Volgens opgave van de politieke afdeling van het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück zijn uit het zg. jeugdkamp Uckermark duizenden gevangenen de gasdood in gedreven.
 
 
 
 
 
 

DE SOLIDARITEIT - HET STERKE WAPEN VAN DE GEVANGENEN
 
 

"Voorwaarts, en niet vergeten, de solidariteit. . . .", zo klinkt een lied dat, op muziek gezet door Hans Eisler, werd tot één der meest gezongen liederen in Duitsland vóór 1933. Bert Brecht, die de tekst schreef, bracht datgene tot uitdrukking wat de klassebewuste arbeiders en arbeidsters van alle landen dagelijks meemaakten: alleen gemeenschappelijk kan het proletariaat zich verweren tegen uitbuiting en onderdrukking. De solidariteit van de voor haar bevrijding strijdende arbeidersklasse vereist wederzijdse hulpvaardigheid en de verwezenlijking van de grondregel: Eén voor allen, allen voor één. Dat hadden de anti-fascisten die in het kamp Ravensbrück waren in hun strijd tegen fascisme en oorlog zelf ervaren. Daarom handelden en leefden zij bewust naar het principe der PROLETARISCHE SOLIDARITEIT.

In alle landen waren het de communisten die de actieve solidariteit hoog in het vaandel droegen. Deze actieve solidariteit was in het concentratiekamp volstrekt onmisbaar, want zij was een sterk wapen tegen de SS die onbeperkte macht uitoefende. Als de gevangenen niet volledig uitgeleverd wilden zijn aan de willekeur en moordlust van de kampleiding dan was het vereist dat zij zich in hun haat en in de strijd tegen de terreur en onmenselijkheid verbonden. Met al hun kennis, met hun grote ervaring die ze opgedaan hadden bij stakingen en illegaal werk deden de anti-fascistische vrouwen alles om te helpen, levens te redden maar ook om politieke kennis uit te dragen en het fascistische systeem zelfs in het kamp te ondermijnen. Dat kon alleen bereikt worden wanneer de anti-fascistische meisjes en vrouwen moedig en onbaatzuchtig een front vormden tegen de SS.

Dat betekende onmiddellijk levensgevaar, want de SS had in de gaten dat er ook in het vrouwenconcentratiekamp een kracht aanwezig was die hen tegenwerkte en die voor hen toch ongrijpbaar was. Door spionnen, voornamelijk uit de rijen der misdadigers en asocialen, wilde de kampleiding achter de namen van de betrokken vrouwen komen, om hen daarna fysiek uit te roeien.

De strijd om de kinderen in leven te houden, te voorkomen dat die door de zwarte moordenaarsbende vernietigd werden, stond natuurlijk op de eerste plaats. Er zijn vele voorbeelden, dat vrouwen onbekende kinderen brood gaven, dat zij uit eigen mond gespaard hadden. De vrouwen die in de kledingopslagplaats en in de SS-bedrijven werkten, 'organiseerden' voor de kinderen kleding en warme jassen of mantels, ja, stalen ook wol en schoenen. Dat was heel noodzakelijk, want de meisjes en jongens waren dikwijls in zomerkleding op transport gesteld. Het was nodig hen tegen de gevolgen van weer en wind te beschermen en daarmee te voorkomen dat zij ziek werden. In al die verschrikkelijke jaren in het vrouwenconcentratiekamp waren er vele daden van moedige vrouwen om het leven van het één of andere kind te redden. Ze worden maar weinig vermeld, daar deze onbaatzuchtige en edele handelingen in stilte plaatsvonden en omdat dikwijls maar een kleine kring van gevangenen daar iets van wist. Hier een voorbeeld uit vele:

Daar was de kleine Lena Salomon, die met haar moeder uit Amsterdam naar Ravensbrück gebracht werd, terwijl haar vader in het kamp Buchenwald terecht kwam. Voor deze Joodse familie dreigde zoals voor miljoenen anderen, de volledige uitroeiing. De tienjarige Lena stond met haar moeder op tel-appèl, leed honger en kou. Op een dag was het kind voor transport naar de gaskamer uitgekozen. Het vertrek van het transport had vertraging opgelopen. Vertwijfeld liep de moeder door het kamp en speurde naar haar kind. Toen zag ze Lena bij het raam van de ziekenbarak staan. Ze ging naar een kameradin die daar werkte en nam haar in vertrouwen. Nadat zij verteld had wat er met haar kind stond te gebeuren, nam deze gevangene contact op met een anti-fasciste in het kampkantoor. En die wist een oplossing: Bij Siemens had men weer 'arbeidsslaven' nodig. Lena was juist 11 jaar geworden en de beide anti-fascisten besloten van 11, 14 te maken. Zo werd de kleine Lena het arbeidscommando in gesluisd. Zoals begrijpelijk leverde dit voor het kind grote moeilijkheden op om het jaagtempo bij Siemens vol te houden. Maar de moeder werkte met haar samen, nam een deel van het werk van de kleine over en zwoegde voor twee. Zo werd het kind gered. Door de solidariteit van Duitse vrouwen had een Joods Nederlands kind het leven behouden. Na de bevrijding keerde het met haar moeder naar Nederland terug. De vader was in het concentratiekamp Buchenwald vermoord.

Eén van de laatste kinderen, die in het vrouwenconcentratiekamp het levenslicht aanschouwde was de kleine Guy Poirot, die op 11 maart 1945 werd geboren. Duitse anti-fascisten voedden het kind met aardappelpap en water en verstopten het voor de SS. Toen in april 1945 zijn moeder op Rode Kruis transport ging, had de commandant het meenemen van kinderen ten strengste verboden. Toen de moeder de poort van het kamp uit ging, werd haar een bundel lompen in de armen gelegd. Zo werd Guy, in lompen verpakt, uit het kamp gesmokkeld.

Solidariteit werd door bewuste vrouwen van alle nationaliteiten betoond. Toen b.v. de blokoudste van de tbc-barak voor 16 kinderen die aan deze ernstige ziekte leden levensmiddelen inzamelde, gaven de vrouwen die pakketten mochten ontvangen vet en worst. Zo kregen de kinderen extra voeding en zodoende een kans op genezing.

De overwinningen van het naar het westen oprukkende Rode Leger en de voortdurende terugtocht van de Duitse Wehrmacht was er ook de reden van dat de SS-Oberaufseherin de gevangenen toestemming gaf een feest voor de kinderen te organiseren. De groep van meisjes en vrouwen die in de decemberdagen van 1944 hielp het feest voor de ongeveer 400 kinderen in het vrouwenconcentratiekamp voor te bereiden strekte zich verder uit dan de rijen der anti-fascisten. Vrouwen van allerlei nationaliteiten deden hun best om het de kinderen naar de zin te maken. Zij spaarden wat brood uit eigen mond, een stukje margarine om de kinderen eens verzadigd te zien. Uit oude stofresten knutselden ze met veel kunstzinnig talent en nog grotere handvaardigheid ballen, poppen en speelgoed. De vrouwen die van 's morgens vroeg tot 's avonds laat voor de soldaten sokken en handschoenen moesten breien lieten 's nachts, ondanks de vermoeidheid de breinaalden tikken om van 'georganiseerde' wol kinderhandschoenen en kleine pullovers te breien. Andere vrouwen 'toverden' uit het niets figuren voor een poppenkast. Op de dag van het feest genoten de kinderen van de avonturen van Jan Klaassen en Katrijn.

De Duitse communiste Ilse Hunger beschrijft in haar herinneringen hoe vrouwen die zich anders nergens mee bemoeiden en weinig kontakt met anderen hadden uit alle macht meewerkten: "In iedere barak zaten er vrouwen te breien en naaien. Uit allerlei afval en resten wordt het mooiste kinderspeelgoed gemaakt. Zo groeiden er manden vol cadeautjes. Er waren alleraardigste kostbaarheden, soms ware kunstwerken: spelletjes, ballen, poppen, truien, jurkjes en andere kledingstukken. Voorzichtig lieten we alles door onze handen gaan en probeerden we onze tranen te bedwingen.. Op Kerstavond begon het spel. De gekleurde lampen op het kleine podium verspreidden een sprookjesachtig schijnsel over de blozende poppengezichten. . . maar wijzelf hadden alleen maar oog voor de kinderen in de zaal, die gelukkig en vol aandacht voor wat er ging gebeuren voor 1 x hun treurige leven geheel vergaten. En toen de eerste lachsalvo's van deze armzalige 400 weerklonken en het enthousiasme steeds groter werd en ze zich naar voren drongen om maar niets van het poppenspel te missen, toen maakte ook bij ons de reserve plaats voor blijdschap en groeide de wil om vol te houden om het onrecht dat hier in het kamp mensenkinderen werd aangedaan, eens ongedaan te maken."
 
 

Om de moordplannen van de fascisten te dwarsbomen en het leven van de anti-fascisten niet nog meer in gevaar te brengen mochten de regels van samenzwering niet gebroken worden. De politieke afdeling van het kamp had immers gedetailleerde kennis over het politieke verleden van de 'ingeleverde' gevangenen! Er bestond altijd het gevaar dat een vrouw uit onvoorzichtigheid of goedgelovigheid een naam of verbinding noemde die het voor de SS mogelijk maakte om toe te slaan en het zorgvuldig opgebouwde netwerk van de anti-fascisten kapot te maken. De eerste dagen en weken waren voor iemand die net was aangekomen het moeilijkst. Er werd getracht onbekendheid met de verhoudingen in het kamp, en de onhandigheden die daardoor ontstonden, door kameraadschappelijke hulp te boven te komen.

Vele straffen en andere maatregelen van de SS werden daardoor verhinderd en doorkruist en het was daarom van groot belang dat in de commando's waar de nieuw aangekomenen het eerst mee in contact kwamen, goede kameraden werkten. Dat begon al bij de Lager-läuferin (soort kampordonnans) die bij de poort de nieuw aangekomene in ontvangst nam. Na 1943 was dit het werk van de Lagerschutz (door de gevangenen dikwijl als "kamp-politie" betiteld') een bezigheid die ook door anti-fascisten werd uitgeoefend. Datzelfde gold voor arbeidscommando's die in de wasruimte werkten, voor de ontluizingscommando's. Het waren eveneens politieke gevangenen die zich met de nieuwkomer bezighielden. Niet zelden kwam het voor dat de aankomst van een gevangene al was aangekondigd door gevangenen van een eerder transport, want bijna alle Duitse anti-fascisten moesten, wanneer ze uit een tuchthuis, een gevangenis of van de Gestapo kwamen, eerst wachten op de verzamelplaats bij het Polizei-Praesidium in Berlijn op de Alexanderplatz.
 
 

Voor de anti-fascisten was het van levensbelang om te weten wie er met de transporten het kamp binnen kwamen. De kameraden die in de eerder genoemde commando's werkten, wilden precies weten wie van de pas 'ingeleverden' tegen oorlog en fascisme gestreden hadden. Een heimelijk gebaar, een goed woord, vertelde de nieuwe kameraad die door de eerste rampzalige indrukken van het kamp bang was geworden, dat er ook in het kamp een kracht aanwezig was waarop zij zich konden verlaten. Het was eveneens van grote betekenis dat anti-fascisten de functies van blokoudste, kameroudste en zuster uitoefenden. Bijzonder goede diensten bewezen de leden van de communistische partij die ervaring in organisatorisch werk hadden, die eraan gewend waren ook rustig te blijven en overwicht konden houden in onoverzichtelijke situaties, die niet gelijk in paniek raakten. Zij zetten zich onbaatzuchtig in voor het welzijn van anderen. Zij hadden de kwaliteit om anderen te helpen, een zekere ordening in de omgeving te brengen, die in het overvolle kamp noodzakelijk was.

Zo'n voorbeeldige blokoudste was g. Rosl Jochmann, een afgevaardigde van de sociaal-democratische partij, die tot de eerste Oostenrijksen behoorde die naar Ravensbrück kwamen. Over haar schrijft g. Hermine Jursa in een verhaal: "Met veel diplomatie en takt heeft ze onze barak voor harde straffen bewaard en dikwijls gewaarschuwd voor de gevaren die een enkeling of de hele barak bedreigden. Zij betoonde grote solidariteit in het kamp, organiseerde culturele lezingen en voordrachten. Zij organiseerde met de gevangenen van de broodkamer extra brood en verdeelde dat onopvallend in barak 13 (een barak met gevangenen van allerlei nationaliteiten) zodat iedereen daar ongeveer iedere drie weken een extra stuk kreeg. Toen ik in mei 1942 naar Ravensbrück kwam. haalde Rosl ons uit het toegangsgebouw in haar barak nr. 5. . . "

Een sleutelfunctie in het kamp hadden de gevangenen van de Arbeitseinsatz. Ook hier was het tegen het einde van 1942 mogelijk goede anti-fascisten binnen te sluizen. Door de toenemende overbevolking van het kamp en de gemakzucht van de SS-ers werden voorzichtige gevangenen met organisatorische kwaliteiten gebruikt voor werkzaamheden in de administratie, in de Arbeitseinsatz enz. Van deze mogelijkheden maakten de genossinnen gebruik, ook in de Arbeitseinsatz-commando's.

Hier verrichtte de communiste Ilse Hunger moedig en belangrijk werk. Samen met andere kameraden zorgde zij ervoor dat kameraden wier leven door het zeer zware werk gevaar liep het commando waarvan zij deel uitmaakten konden verlaten en wat lichter werk kregen. Voordat transporten naar de bewapeningsfabrieken vertrokken werden er z.g. geschiktheids onderzoeken gedaan in het revier. Door de goede samenwerking tussen kameraden van de Arbeitseinsatz en die in het revier kon menige gevangene uit een transport gehaald worden. Op hun registratiekaart werd dan b.v. een besmettelijke ziekte als schurft vermeld. Aan de andere kant was het dikwijls noodzakelijk om gevangenen op transport te stellen als hun leven in het kamp gevaar liep. Reeds ingevulde en op naam gestelde lijsten van vrouwen die op transport moesten, werden tijdens de nachtdienst van de Arbeitseinsatz veranderd. Enkele lijsten werden zelfs geheel opnieuw ingevuld. Op deze wijze werd het leven van de Duitse g. Rita Sprengel gered. Wegens sabotage die zij had gepleegd in de Siemensfabriek was het noodzakelijk dat ze zeer snel Ravensbrück verliet. Dat gebeurde met een transport dat naar de wapenfabriek Universelle in Dresden ging.

Dreigde er een langdurige of zelfs permanente scheiding van moeder en dochter of van zusters, dan deden de kameraden van de Arbeitseinsatz alles om te helpen. Dan kregen de gevangenen namen of nummers van doden of van vrouwen die reeds in een ander kamp waren.

Vele gevangenen hebben hun leven te danken aan gevangenen-artsen en gevangenen-verpleegsters. Zij wisten op welke dagen de SS van plan was te gaan selecteren en rieden de vrouwen af zich op die dag bij het revier te laten zien. Natuurlijk konden zij niet openlijk spreken over wat zij wisten, want ze kregen hun informatie niet op legale wijze en er bestond gevaar dat op die manier de verbindingen aan het licht kwamen en het leven van anti-fascisten in gevaar kwam. Gevangenen-artsen en gevangenen-verpleegsters zorgden er ook voor dat kameraden enkele dagen bedrust kregen om hen de mogelijkheid te geven nieuwe krachten voor het zware werk op te doen.

G. Ilse Dolansky uit Tjechoslowakije die in het kamp onder de naam Mach bekend was, werkte als schrijfster bij Dr. Herta Oberheuser. Zij was één van de vrouwen die ervoor zorgden dat oude en zieke vrouwen, die grijze haren of spataderen hadden tijdelijk in het arbeidsproces werden ingeschakeld, wanneer de kampleiding voor de komende dagen een selectie beraamd had. De Duitse k. Olga Körner, die in Ravensbrück reeds ouder dan 50 jaar was, herinnert zich: "Op een keer werd ik de onderzoeksbarak binnengebracht. Ik wist dat de weg vanuit deze ruimte naar de vernietiging voerde. Urenlang stond ik daar. Plotseling stootte Ilse Dolansky, een Tsjechische, die verpleeghulp was, mij aan. Ze nam me bij de hand en zei dat ik de barak van de Poolse vrouwen moest binnengaan. Eerst weigerde ik, want ik wilde het leven van Ilse niet in gevaar brengen. Maar zij won. Bij de Poolsen aangekomen klom ik in het stapelbed van een kameraad. Daar lag ik tot de Duitse genossinnen me om 23 uur weer terughaalden."

Gevangenen~artsen bestonden het ook om het op onderarmen getatoeëerde nummer van het vernietigingskamp Auschwitz weg te opereren. Zo redde de Joegoslavische arts Dr. Maja Maskovsec twee ter dood veroordeelde Oostenrijksen, Toni Lehr en Gerti Schindler. Toen Dr. Maskovsec zelf ziek werd en zich niet meer kon bemoeien met de vijftien Joegoslavische meisjes die in het revier lagen, werd haar werk overgenomen door een Poolse arts.

De Française Violette Le Coq, die in de tbc-barak werkte, had gemerkt dat een kruisje van dr. Winkelman op de kaart van een patiënt de dood in de gaskamer betekende. Zij 'corrigeerde' de koortscurve op de kaarten van een paar kameraden die zo voor de gasdood gespaard bleven.

In het laboratorium werkte de Russische g. Vera Udowenko. Zij probeerde de handtekening van Dr. Treite na te maken. Na geduldig oefenen lukte deze gevaarlijke onderneming. Zij zette op ziekteformulieren die reeds door Treite waren getekend een tweede datum en verlengde zo de bevrijding van het werk. Daarna schreef ze er nog het woord "Treite" onder. Gelukkig was de in het laboratorium gebruikte inkt dezelfde als die Dr. Treite in het revier gebruikte.

Deze oprechte anti-fascisten begaven zich door hun moedige gedrag in een gevaarlijke situatie. Zo had de gevangene-verpleegster Kohlhaas geweigerd om een kameraad een dodelijke injectie te geven. De SS-Aufseherin Binz werd daarover zo woedend, dat zij op mevr. Kohlhaas in sloeg en haar ernstig aan haar kin verwondde. Binz deed aangifte en mevr. Kohlhaas werd tot 50 stokslagen veroordeeld. Bij deze gelegenheid werden haar beide nieren ernstig beschadigd. Dat stelden Sowjet-artsen bij de bevrijding vast.

De goede samenwerking tussen de 'politieke' blokoudsten en de in het revier werkende anti-fascisten maakte het mogelijk voordat een selectie plaatsvond een paar gevangenen te waarschuwen en hen voor de SS te verstoppen. Dat lukte b.v. bij de Françaises Nicole Lantissier en Genevieve Molitant die voor een selectie uit barak nummer 10 gehaald werden. Zij werden in het kamp verstopt tot de selectie voorbij was.

De Sowjet-Russische k. M. I. Smeljanska vertelt na haar bevrijding onder welke moeilijke omstandigheden haar redding plaatsvond: "Wat dat zijn, vriendschap en solidariteit, heb ik zelf ervaren. . . toen ik door werk dat mijn krachten te boven ging lichamelijk instortte en werd opgenomen met ernstige hartklachten. Ik lag daar en had niet de kracht overeind te komen. Men had mij als "arbeidsongeschikt" opgeschreven voor een 'zwart transport' dat zoals bekend naar de dood leidde. Hoe ongaarne wilde ik sterven. Ik was 25 jaar en het leven was pas begonnen. Ik lag op het hoogste bed van een driedelige brits. Mijn vriendinnen kwamen naar me toe en reikten me zwijgend hun hand, zij namen afscheid en hadden tranen in hun ogen. . . Toen kwam de verschrikkelijke dag dat we afgevoerd zouden worden. Ik lag toen in barak 32. . Plotseling hoorde ik voetstappen. Vera Udowenka kwam de barak binnen. Snel klom zij omhoog en fluisterde: "Sta op Narinotschka, het is ons gelukt de lijst te vervalsen. We hebben jouw nummer eruit gehaald en ook het nummer van een paar Tsjechische communisten. ." Vera glimlachte. Ik verzamelde mijn laatste krachten en met veel moeite, van zwakte bijna vallend, klom ik mijn bed uit. Mijn vriendinnen pakten mij onder mijn armen en zetten me in de rij, hielden me vast. De SS-ers kwamen de barak al in. Ze begonnen de nummers van de gevangenen op de lijst voor te lezen. Steeds dichter kwamen ze bij mijn nummer. Plotseling werd het nummer volgend op het mijne voorgelezen. SS-arts Rosenthal liep snel langs ons heen en keek onderzoekend in de bedden. Ik kon me niet staande houden, mijn lichaam zakte krachteloos in elkaar, maar mijn vriendinnen hielden me vast. Zij lieten me niet vallen..."

Ook de redding van Rosa Thälmann, die volgens het plan van de fascisten evenals haar man Ernst vermoord moest worden, was mogelijk gemaakt door de internationale solidariteit. Het was een Poolse anti-fasciste, de blokoudste van barak 25 die erachter gekomen was dat op de lijst van de doodskandidaten voor de volgende selectie de naam stond van de vrouw die door alle anti-fascisten werd hooggeacht en geliefd: Rosa Thälmann. Met alle middelen moest geprobeerd worden het moordplan van de SS te laten mislukken. Het gelukte om Rosa Thälmann uit het Nacht und Nebel-blok te krijgen en om haar een bed te bezorgen in een ziekenbarak, waar enkele goede anti-fascisten werkten, die te vertrouwen waren. Eén van hen was bereid om bij de redding te helpen. Het plan lukte. Rosa Thälmann werd naar een barak gebracht waar net een gevangene was gestorven. Rosa nam haar plaats in. Slechts drie communisten wisten van dit koene en gevaarlijke plan af. Zij hebben kloekmoedig gehandeld en hun kaken stijf op elkaar gehouden. Daarmee redden zij het leven van de echtgenote van Ernst Thälmann, die onvergetelijk grote zoon der arbeidersklasse van Duitsland.

Wat de solidariteit en goede wil van anti-fascisten vermag blijkt ook uit de redding van de Oostenrijkse Mathilde Auferbauers. Zij kwam met ernstige ruggengraat verwondingen die ze tijdens beestachtige martelingen door de Gestapo had opgelopen in Ravensbrück aan. Een groot aandeel in de redding van haar leven had de Oostenrijkse Mitzi Buresch. Zij had veel informatie over door de SS geplande acties en gaf die informatie door aan haar kameraden. Bij selecties hielpen de Oostenrijkse kameraden Berti Lauscher, Toni Bruha en Irma Trksak de volledig verkromde Mathilde om te staan, en zelfs met inspanning van al haar krachten een paar passen te doen om langs de SS-ers te lopen die daar met de lijsten in de hand stonden om de slachtoffers voor de gas-dood samen te drijven. Toen in april 1945 een actie van het Rode Kruis de afreis van een paar Françaises naar Zweden af had gedwongen, werd Mathilde Aufenbauer onder Franse naam op de lijst gezet. Irma Trksak, die zich verstopt had onder het bed van de zieke meldde zich toen de Franse naam waaronder Aufenbauer op de lijst stond werd afgeroepen. De zieke zelf had in de grote opwinding de Franse naam vergeten.

Vele moedige daden zijn nooit bekend geworden. De Duitse communiste Sophie Meyer-Nagel stierf enkele jaren na de bevrijding. De Tsjechische kameraad Slavka Vinickova uit Praag richtte met woorden een prachtig gedenkteken voor haar op in 1964: "Voor zichzelf had ze maar weinig nodig. Zij stond altijd voor anderen klaar om het leven in het concentratiekamp gemakkelijker te maken, en mensen het leven te redden. Zonder daarbij aan haar eigen leven te denken. Haar dapperheid bewees ze in de voor ons zwaarste tijd. In de grote kledingbergen in de kledingopslag waar wij samen werkten, verstopte ze oude en zieke vrouwen om hen te behoeden voor een selectie die voor hen zeker een zekere dood in de gaskamer tot gevolg zou hebben. Ze deed mee aan een grote actie om kinderen die in het kamp terecht waren gekomen tegen de wil van de SS-ers te kleden en te voeden.

In 1944 is Sophie ernstig ziek geworden. Zij had tyfus en buikvliesontsteking. Gezien haar regelmatige hartaanvallen was er maar weinig hoop op genezing. Toen bleek pas hoeveel iedereen van haar hield. Niet alleen haar eigen landgenoten hadden belangstelling voor haar toestand, maar ook Oostenrijksen, Noorsen, Fransen, kortom iedereen die haar goede karakter had leren kennen en de manier waarop zij met mensen omging. . . . "
 
 

Er waren in het vrouwenconcentratiekamp echter ook solidariteitsacties die ver uitstegen boven de individuele anti-fascisten. Die door hele groepen van een land werden gevoerd. Zo bewaarden de Poolse vrouwen in de herfst van 1940 hun eigen voedsel dat zij schonken aan een barak met Joodse gevangenen. Deze meisjes en vrouwen kregen voor straf drie dagen geen voedsel omdat zij een 'bonte avond' hadden georganiseerd.

De solidariteit van de anti-fascisten met de Sowjet-Russische krijgsgevangenen was bijzonder sterk. Daarmee brachten de kameraden hun liefde en verbondenheid met het eerste socialistische land ter wereld tot uitdrukking. Anderzijds werden de Russische krijgsgevangenen door de SS bijzonder wreed en gemeen behandeld zodat zij deze solidariteit hard nodig hadden. De fascisten zagen immers in de leden van het Rode Leger hun meest gehate vijand, tegenstanders van het 'derde rijk', die hun eigen parasitaire en misdadige bestaan in gevaar brachten. Met de overwinningen van het Rode Leger nam de haat en de onmenselijkheid van de SS-ers toe tegenover de Russische krijgsgevangenen.
 
 

Met een hongerstaking verzette de barak van Sowjet-Russische krijgsgevangenen zich tegen het transport van enkele van hun kameraden naar de gaskamer. De meisjes en vrouwen namen dagenlang geen hap brood, geen lepel soep. De Franse kameraden stuurden brood, de Tsjechische twee ketels soep die ze voor hun eigen barak gekregen hadden, de Poolsen gaven beschuit en brood. Maar de 500 Sowjet gevangenen namen geen hap. . . Pas na de beëindiging van de hongerstaking namen zij de bewijzen van solidariteit aan, om speciaal de zieken en de zwakken te helpen aan te sterken. Uit het verhaal van de toenmalige gevangene Otto Stiedl uit Wenen die jarenlang in het mannenkamp gevangen gehouden werd komt naar voren dat door de Ravensbrückse vrouwen brood werd geschonken voor hun zieke kameraden.

Nee, de hongerenden, de geslagenen en de geschondenen vergaten nooit dat zij ook in het concentratiekamp verbonden waren in de strijd tegen hun onderdrukkers en beulen. Zij handelden zoals Bertolt Brecht het in zijn 'Solidariteitslied' schreef: "Wie zijn gelijken in de steek laat, laat slechts zichzelf in de steek."
 
 
 
 

INTERNATIONAAL VERZET IN HET VROUWENCONCENTRATIEKAMP
 
 

Vele anti-fascisten waren na jarenlange gevangenis- of tuchthuisstraffen, na wrede verhoren door de Gestapo in Ravensbrück terecht gekomen. Zij hadden zware tijden doorgemaakt, waren mishandeld en gemarteld. Desondanks waren zij vastbesloten en onbuigzaam gebleven. Aan hun levenshouding ontleenden zij de kracht die hen in staat stelde het verschrikkelijke lijden in het concentratiekamp niet slechts te verdragen en nooit de moed te verliezen, maar ook anderen met optimisme te vervullen. Nee, ook in de donkerste uren van chicanes en pijn hebben de Duitse kameraden niet vergeten dat het fascisme een voorbijgaand maatschappelijk verschijnsel was. De mensen waren er immers diep in hun hart van overtuigd, dat ook in Duitsland de arbeidersklasse haar historische opdracht, de bevrijding van de mens van uitbuiting door de andere mens, haar missie zou volbrengen. Of het nu in de strafbarak was of in het revier, op alle momenten in het moeilijke leven van alle dag in het concentratiekamp wisten de kameraden dat ze niet alleen waren. Zij hadden immers onmiddellijk nadat ze in het kamp kwamen gelijkgezinden gevonden. Iedereen wist dat het Rode Leger zou overwinnen, dat de fascistische Wehrmacht verslagen zou worden, maar niemand wist of men zelf de dag der bevrijding nog zou beleven. De aanwezigheid van de partij manifesteerde zich overal en de gevangenen voelden dat ook onder de onmenselijke voorwaarden der SS-terreur de humanistische basis van de revolutionaire arbeiderspartij tot gelding kwam. De diepe verbondenheid met de partij was de grote bron van kracht voor communisten van alle landen. Gedurende de eerste jaren van het vrouwenconcentratiekamp waren het Duitse communisten, sociaal-democraten en andere vooruitstrevende vrouwen die de verzetsstrijd leidden. Na de overval van de fascistische Wehrmacht op de landen van Europa arriveerden er anti-fascisten uit 23 landen te Ravensbrück. Zij hadden de overval van de fascisten op hun landen meegemaakt. Van hen kregen de Duitse anti-fascisten die al jaren achter tuchthuismuren en prikkeldraad geleefd hadden nieuwe en waardevolle inlichtingen. Hoe verschillend de ontwikkeling en het leven van deze vrouwen ook was, de anti-fascisten die naar Ravensbrück werden overgebracht sloten zich onmiddellijk aan bij het verzetsfront tegen de SS-terreur. De verbindingen tussen de in de internationale verzetsgroep werkende vrouwen waren bij tijden zeer hecht en op andere momenten heel los. Deze moedige en bewust opererende vrouwen zagen het als hun eerste taak de andere gevangenen politiek en moreel te steunen en hen de kracht en de moed te geven in de strijd tegen het regime van willekeur van de SS-kampleiding en bewaking. Argwanend hield de SS alle contacten in het oog en probeerde door het inzetten van spionnen alles te weten te komen over hetgeen de politieke gevangenen in het schild voerden.

En ondanks alles kwamen in Ravensbrück de beste en meest ervaren kameraden elkaar in gevangeniskledij in de illegale verzetsgroep tegen.

De Sowjet-Unie werd vertegenwoordigd door de g. Jewgenia Klemm, Lidia Besnogowa, Lolja Boika, L. Konnikowa, Galja Natusowa en anderen. Jewgenia Klemm een ernstige stille vrouw was aan alle verzetsstrijdsters goed bekend. Met haar kennis van de Duitse taal -zij was hogeschooldocente- hielp zij met het contact leggen tussen Duitse en Russische kameraden. Lerares was ook Lolja Boika. Zij hield erg veel van haar beroep. In de weinige vrije uren gaf zij zich moeite om Poolsen en Françaises in te wijden in de geheimen van het Russisch. Uit Frankrijk waren er de g. Marie Claude Vaillant-Couturier, Simone Marti en Martha Desrumaux. Marie-Claude had als jong meisje een paar maanden in Berlijn gewerkt en daar de Duitse taal geleerd. Zij had ook de grote crisis van 1929 in Berlijn meegemaakt en wist wat van de politieke problemen van Duitsland uit die jaren. Door haar huwelijk met de schrijver en chef-redakteur van L'Humanité Paul Vaillant-Couturier was ze met de communistische partij in contact gekomen en zelf een overtuigd lid geworden. Als fotojournaliste van L'Humanité werkte zij door toen haar geliefde echtgenoot stierf. De Tsjechischen waren in de internationale verzetsgroep vertegenwoordigd door g. Zapotocka, Jozka Jaburkova en Bozka Holickova. "Mama Zapotocka" zoals zij door haar kameraden liefdevol werd genoemd was jarenlang functionaris van de Tsjechische communistische partij geweest. Met haar man, die na 1945 minister-president van de Tsjechoslowaakse Republiek werd, had zij jarenlang voor de belangen van de Tsjechoslowaakse arbeidersklasse gestreden. G. Anna-Lisa Rakel kwam uit Noorwegen. Hoewel het aantal der Noorse gevangenen niet groot was, was op haar hulp bij solidariteitsacties altijd te rekenen. Oostenrijk werd vertegenwoordigd door g. Mela Ernst, een Spanje-strijdster, die voor de rechten der arbeiders en voor de onafhankelijkheid van Oostenrijk had gestreden. Zij had niet alleen het volste vertrouwen van de Oostenrijkse anti-fascisten, maar genoot veel aanzien bij de kameraden van allerlei nationaliteiten. Van de Duitse anti-fascisten werkten de g. Anna Kassing, Olga Karner, Marga Jung e. d. in de verzetsgroep mee. Anna Kassing had reeds voor de machtsovername door de fascisten in 1933 tegen fascisme en oorlog gestreden. Als 'instructrice-gevangene' bij de breisters zette zij zich energiek voor oudere vrouwen in. Met een transport van gevangenen dat door het Zweedse Rode Kruis was afgedwongen moest Anna Kassing weer vrij mens worden. Toen zij het prikkeldraad van het vrouwenconcentratiekamp reeds achter zich had gelaten kwam zij op tragische wijze om het leven: het autoconvooi -dat met rode kruizen was gemerkt- werd door een Engelse piloot in duikvlucht gebombardeerd.

Ook burgers van andere landen, in het bijzonder de Poolsen en Joegoslavischen werkten actief mee in de verzetsgroep. Door het samenwerken in de verzetsgroep leerden de vrouwen niet alleen elkaar kennen, maar ook de problemen en moeilijkheden van de andere nationale groepen. Deze samenwerking maakte het ook gemakkelijker de verschillen te zien tussen de gehate Duitse SS-ers en de Duitse anti-fascisten. Zij leerden begrijpen dat in Duitsland honderdduizenden vrouwen en mannen tegen het fascisme gestreden hadden en ondanks verboden en terreur verder streden. Zij begonnen te begrijpen dat de strijd der Duitse anti-fascisten niet makkelijker was dan hun eigen strijd, want de massa-invloed en het onderdrukkingsapparaat van de fascisten deden hun werk goed.

Tussen kampleiding en de leiding der SS-bedrijven was er regelmatig onenigheid over het ter beschikking stellen van wasgelegenheid voor de gevangenen. Er was altijd een te kort aan water in het kamp. De kampleiding verbood kortweg dat mensen zich wasten in het bedrijf waar zij werkten. Anti-fascisten wendden zich steeds weer tot de bedrijfsleiding en legden uit dat door vuil het gevaar van verluizing erg groot was. Luizen zijn immers dragers van tyfusbacillen er voor besmetting hadden de SS-mannen en de Aufseherinnen een panische angst. Luizen konden zich immers ook nestelen in de uniformen die in de kleermakerij vervaardigd werden. De onenigheid tussen kampleiding en SS-bedrijfsleiding over het gebruik van sanitaire installaties werd door de anti-fascisten uitgebuit in het voordeel van de gevangenen. Eveneens werd bereikt dat vrouwen die in nachtdienst in de kleermakerij werkten een extra boterham kregen. In het begin kregen alleen de transportarbeiders en de gevangenen in de reparatiewerkplaatsen en in de stoomstrijkerij iets extra's. Door grote volharding kon bereikt worden dat alle in het kamp werkenden, ook de oudere vrouwen, dit extra stukje brood kregen.
 
 

De SS-bedrijfsleiding probeerde door premiebonnen de arbeidsprestatie nog hoger te maken. Deze bonnen konden in de kantine tegen zout, tandpasta en zuurwaren worden ingewisseld. Vele gevangenen wezen het aannemen van premiebonnen principieel af. De kameraden waren toen ze nog vrij waren gewend geweest iedere dag te lezen wat er in de kranten stond. Zij moesten goed geïnformeerd zijn om de juiste conclusies voor de tactiek van de strijd te kunnen trekken. Dit gold ook voor de illegale verzetsgroep in het concentratiekamp. Tot 1940 kregen de gevangenen in de barakken de Völkischer Beobachter, het centraal orgaan van de nazi-partij. Blijkbaar was de kampleiding de overtuiging toegedaan, dat het lezen van deze fascistische krant tot verandering van gedachten zou leiden van de 'untermenschen'. Vele vrouwen hadden echter door hun illegale werk tussen de regels door leren lezen. Op de economische pagina's bekeken zij hoe de aandelen van de bewapeningsindustrie stegen, en begrepen dat als een zeker voorteken van verdergaande agressieve bedoelingen van de nazi's. Een jaar later werd ook het lezen van de Völkischer Beobachter verboden, maar de gevangenen hadden grote behoefte aan informatie, moesten weten van het krijgsverloop en wat er in Duitsland gebeurde. Iedere kameraad die op het kantoor werkte had dikwijls de kans daar de krant te lezen. Doelbewust en systematisch gaven zij de opgedane informatie aan andere gevangenen door. Het doorgeven van berichten werd niet alleen aan het toeval overgelaten. In de spaarzame vrije tijd, 's avonds of op zondag tijdens ontmoetingen in de straten van het kamp werd van zo'n gelegenheid gebruik gemaakt. Bijzonder goed geschikt waren de gevangenen die in het revier werkten, die aan hun armbanden herkenbaar waren en een grotere bewegingsvrijheid hadden dan de anderen. Dikwijls ook hoorden de anti-fascisten nieuws uit de luidsprekers op de kantoren. De laatste nieuwtjes van de fascistische omroep over de oorlogstoestand werden zo aan kameraden doorgegeven. Ook brachten gevangenen die in buitencommando's werkten bij terugkomst in het kamp belangrijke informatie mee, in het bijzonder over de productie in de bewapeningsbedrijven. Er bestonden ook contacten tussen gevangenen en gewone arbeiders die bij Siemens werkten. Die contacten werden eveneens voor het doorgeven van nieuws gebruikt. Met de immer binnenkomende transporten kwamen er ook berichten over de gebeurtenissen aan de andere kant van het prikkeldraad. Toen Berlijn werd gebombardeerd en gevangenen uit Ravensbrück daarheen werden gebracht om bij het puinruimen te helpen brachten zij bij hun terugkeer kranten, boeken en vlugschriften mee die ze in de ruïnes hadden gevonden. Goede ondersteuning kregen de gevangenen in Ravensbrück ook van mannelijke gevangenen die na hun vrijlating hun dienstplicht moesten vervullen binnen het kampgebied. Deze kameraden konden de vrouwen ook inlichten over politieke gebeurtenissen die niet in de krant stonden. De in de wasruimtes werkende gevangenen hadden de mogelijkheid met vele meisjes en vrouwen te spreken. Daarom was het zo geregeld dat er bewuste anti-fascisten op deze plaats werkten. En dat was weer het resultaat van de samenwerking met de kameraden van de Arbeitseinsatz. Bewuste anti-fascisten als de Sovjetrussische k. Galja Martusowa, de Française Martha Desrumaux, de Noorse Anna-Lisa Rakel en de Tsjechische Nargit waren tegelijkertijd in de wasruimte werkzaam. Zij namen contact op met de nieuw aangekomenen en lieten zich over de stemming in het vaderland, over de uitwerking van bombardementen en over berichten van het front informeren. De zo verkregen informatie werd direct naar de internationale verzetsgroep gebracht en daarna kwam ze bij de afzonderlijke nationale groepen terecht. Zo werd verzekerd dat de gevangenen van alle landen kennis van de politieke situatie buiten het kamp konden krijgen. Deze informatie was voor de instandhouding van de verzetskracht der gevangenen van buitengewoon grote betekenis. De gekwelde, hongerende, bevriezende en psychisch zwakke gevangenen putten nieuwe moed, kracht en optimisme uit de berichten over het oprukkende Rode Leger. En gaf hen hoop tot diegenen te behoren die de hel van het concentratiekamp zouden overleven.

Naast deze belangrijke systematische informatie werd binnen de nationale groepen veelzijdig politiek werk gedaan. De kameraden dachten aan de Marxistische geschriften die ze bestudeerd hadden en gaven hun kennis door aan deze of gene kameraad. Er bestond niet één groep die niet had geprobeerd de le mei, de strijddag van de internationale arbeidersklasse, of de 8e maart, de internationale vrouwendag, of de 7e november, de dag van de eerste geslaagde proletarische revolutie op eigen wijze te vieren. Op 7 november 1944 kwamen van elk land twee vrouwen in de barak van de Sowjet-Russische krijgsgevangenen. Tot de bezoeksters behoorde ook Rosa Thälmann. De Oostenrijkse g. Mela Ernst sprak over de internationale betekenis van de grote october-revolutie alsmede over de communistische beweging in Europa en over de strijd tegen de fascisten. Zij herinnerde aan de moeilijke taken der communisten in het vrouwenconcentratiekamp die de moed onder de verschrikkelijke omstandigheden der SS-heerschappij niet mochten verliezen, en die verplicht zijn tot solidariteit, politieke kennis te verspreiden en de fascisten te bestrijden. Alle kameraden waren diep onder de indruk van de woorden die Mela had gesproken. Na haar sprak de Russische g. Jewgenia Klemm. Zij schetste de vertwijfelde pogingen der fascisten aan het front, maakte melding van een rij nederlagen van de Wehrmacht en vond begeesterende woorden voor de overwinnende opmars van het Rode Leger en de Geallieerden. Tot afsluiting van de kleine bijeenkomst zongen de gevangenen heel zachtjes: "Vaterland, kein feind soll dich gefährten". Grote soortgelijke feesten werden om veiligheidsredenen bijna nooit gehouden. Maar in deze of gene barak kwamen kameraden op de internationale vrouwendag samen voor een kort gesprek; zij wierpen elkaar een begrijpende blik toe toen ze op 1 mei voor het appèl moesten aantreden. Zij drukten de Russische krijgsgevangenen de hand toen ze deze vrouwen op 7 november tegen kwamen.

Binnen de nationale groepen werd systematisch over politieke vraagstukken gediscussieerd. In de groep van de Sowjet-Russinnen waren het g. Jewgenia Klemm o. a. die met de meisjes regelmatig over politieke problemen sprak. En hen het Marxistisch-Leninistische gedachtengoed bijbracht. Tussen enkele Poolse en Duitse anti-fascisten waren er ook goede contacten. De Poolse k. Wanda Kiedrzynska herinnert zich dat zij de sociaal-democratische Maria Grollmuss over de politieke verhoudingen in Duitsland vertelde en ook sprak over de perspectieven van een democratisch Duitsland na de oorlog.

Dikwijls was het ook een eenvoudig melodietje dat de gevangenen de oren deed spitsen. Was dat bij de Françaises de Marseillaise, bij de Duitsers het lied: "Die gedanken sind frei" en bij de Sowjet-Russische kameraden een volkslied, de Joegoslavischen hadden zelfs een klein koor opgericht dat volks-, partizanen- en strijdliederen zong.

De kameraden begrepen heel goed dat ze zich in de strijd tegen de SS met alle vijanden van de fascisten moesten verbinden. Dat kwam b.v. tot uiting in het feit dat zij religieuze vrouwen hielpen om zich aan hun geloofsvoorschriften te houden. Kameraden die in de bagageruimte werkten gaven gebedenboeken en rozenkransen die bij hun aankomst in het kamp door de SS afgenomen waren aan hun eigenaressen terug. Met groot persoonlijk gevaar werden deze voorwerpen de barakken binnen gesmokkeld. Zo konden de katholieke en evangelische gevangenen hun kerkelijke feestdagen vieren, wat bijdroeg aan de versterking en het moreel en de verzetskracht van de gevangenen en gelijktijdig bijdroeg tot het gezag van de kameraden. Het gevoel op te wekken dat geen enkele gevangene aan de willekeur en het sadisme van de SS uitgeleverd zou worden, dat was het doel dat de kameraden zich gesteld hadden.

Er waren vele manieren om dat te bereiken. Dikwijls was het een vriendelijk woord, een handdruk. "Je bent niet alleen!!" Daarnaar handelden de leden van de illegale verzetsgroep. Zij wisten heel goed dat aan elke politieke bezigheid in het kamp een groot risico verbonden was. Desondanks handelden zij. Aan hun strijd danken velen hun leven. En hun houding droeg ertoe bij dat na de bevrijding duizenden vroegere gevangenen bereid waren tezamen met de communisten een nieuwe maatschappijorde op te bouwen. De Duitse kameradinnen stonden voor de -eveneens niet zo gemakkelijke- opgave de andere gevangenen ervan te overtuigen dat niet alle Duitsers fascisten waren, en dat er ook Duitse mannen vrouwen en jongeren waren die net als zij hun leven riskeerden in de strijd tegen de nazi's. De vroegere politieke gevangene mevr. Dr. Macska schrijft in haar herinneringen: "Speciaal de Duitse en Oostenrijkse communisten waren goede kameraden en fatsoenlijke en hulpvaardige mensen. Ik geloof niet dat het Duitse volk als geheel slecht is. Ik heb teveel Duitsers leren kennen die net als ik in opstand kwamen tegen de naziterreur en die ook in de hel van het concentratiekamp hun oprechte houding bewaarden."
 
 
 
 

PASSIEF VERZET EN SABOTAGE
 
 

Het doel van de SS in de concentratiekampen was het, de gevangenen hun menselijke waardigheid af te nemen, ze te breken en tot willoze werktuigen te maken die vertrapt en

vernietigd konden worden. De gevangenen moesten tot wezens gedegradeerd worden, die geen eigen wil meer hadden; zij moesten slaven zijn, met wie de SS kon doen en laten wat ze wilde. Alles wat in strijd was met de bedoelingen van de SS werd door de SS-bewakers en Aufseherinnen vervolgd en bestraft.

Toch gelukte het de bewuste politieke gevangenen hun menselijkheid en persoonlijkheid in stand te houden. Dat alleen reeds betekende strijd, betekende verzet tegen de plannen van de SS. In het museum van de Waarschuwings- en Herdenkingsplaats Ravensbrück bevinden zich de roerende bewijzen van hoe meisjes en vrouwen in een atmosfeer van afranseling en moord hun humaniteit behielden. Er zijn daar hele kleine stukjes papier van zo'n 3 x 4 cm, met een draad tot een klein boekje samengenaaid, waarin met duidelijke en sierlijke letters prachtige gedachten zijn opgetekend, gedachten die onbaatzuchtigheid en liefde voor het mensdom uitdrukken.

Een moeder, die misschien de zware tocht naar de gaskamer moest volbrengen of in het revier de laatste adem uitblies richtte zich op 16 januari 1944 in zo'n boekje in een paar zinnen tot haar "lieve zoon Günther". Het is ontroerend om te lezen dat deze vrouw in de hel van het concentratiekamp voor haar kind Schiller's "Ode aan de blijdschap" opschreef, de woorden die Beethoven in zijn IXe symfonie zo prachtig op muziek zette: "Freude schöner Götterfunken, Tochter aus Elysium, wir betreten feuertrunken, Himmliche, dein Heiligtum. . ."

In een ander klein boekje schreef een andere vrouw een paar luimige, ja, zelfs humoristische regels: "Och was ik maar al grootmoeder. Och, wanneer ik dat nog eens beleef. . . . De volgende keer kom je gelijk als grootmoeder met 99 kleinkinderen ter wereld!"

En dan, de harde werkelijkheid erkennend met de ernstige woorden: "Zonder arbeid zijn al onze ideeën doodgeboren!"

Afgeranseld en in de bunker geworpen werd de jonge Russin S. N. Kudrjawzewa, omdat zij steeds weer haar gedachten aan het papier toevertrouwde in de vorm van gedichten. Omdat zij teksten voor liederen schreef die haar vriendinnen weer moed moesten geven. Deze jonge Leningradse was door de fascisten voor dwangarbeid naar Duitsland gesleep en toen zij weigerde in een bewapeningsbedrijf te werken begon zij haar lijdensweg naar Ravensbrück. Haar heimwee naar de bevrijding drukte zij in gedichten uit: "En bevrijd ons sneller, zodat we toch het vaderland kunnen aanschouwen. . "

Hoewel zij voor het schrijven van teksten zoals bovenstaande, die te zingen was op de melodie van een Russisch vliegenierslied, bestraft was met slaag, opsluiting in de bunker en onthouding van voedsel, kwam opnieuw de drang in haar op, haar gedachten in verzen uit te drukken. Zij schrijft hierover in haar herinneringen: "En weer klonken er liederen in mijn hoofd. Zij baanden zich een weg naar het licht. En zo schreef ik nog een lied. Ik heb het aan niemand laten zien, omdat ik bang was dat de andere meisjes erdoor in moeilijkheden zouden komen. Pas in oktober 1944 toen het gerucht door het kamp ging dat onze troepen naderden, zong ik het nieuwe lied voor mijn vriendinnen voor. We waren destijds allemaal in een vrolijke en opgewonden stemming. Dikwijls hieven we tijdens het werk het hoofd omhoog en keken we naar de hemel: wij wachtten op onze vliegtuigen. En toen zong ik mijn lied dat met de volgende woorden eindigde: "Hoger die hoofden, Russische meisjes, zingt overal Russische liederen! Spoedig zullen onze broeders de deuren voor ons openen, spoedig zullen we weer op Russische bodem zijn."
 
 

Van de Oostenrijkse gevangenen van het Käthe Leichter, een bekend vertegenwoordigster van de sociaal-democratische partij, die met verzen de wil tot verzet bij de gevangenen versterkte. Käthe, die van Joodse afkomst was, werd in het voorjaar van 1942 samen met Olga Benario naar de Heil-und Pflegeanstalt (sanatorium) Bernburg gesleept en daar door vergassing om het leven gebracht.

Haar gedicht: "Aan mijn broeders in de concentratiekampen" werd door enkele kameraden uit het hoofd geleerd en werd mondeling overgeleverd:
 
 

Aan mijn broeders in de concentratiekampen:
 
 

Broeder, sta jij ook 's morgens bevriezend op appèl?

Wij staan zwijgend in rijen van tien,

in het oosten wordt het langzaam licht.

Steil rijst het woud op,

we ademen de lucht in met volle teugen.

Om krachten op te doen, want niemand van ons wil zwichten.

Daar vlamt het oosten wonderlijk op, als stond de wereld in brand.

We zien het als een goed teken.

Zal werkelijk alles binnenkort in elkaar storten?

En dan staan we weer zwijgend, slechts de vuisten gebald.

Ik in Ravensbrück, jij in Sachsenhausen, Dachau of Buchenwald.

Broeder sta jij ook dagelijks met de schop in je hand?

Wordt het dan nooit middag, komt er dan geen einde aan het zand?

Of versleep je net als ik grote, zware stenen?

Heb ook jij pijn in je rug, branden je armen en je benen?

Kijk, jij bent nog een man, bent gewend aan harde slagen,

Ik ben zwakker, en mijn lijf heeft al kinderen gedragen.

Wat denk je broeder, over jezelf, over het leven van onze kinderen?

Zullen slagen en de strafbarak steeds als een dreiging boven je hangen?

Ach, het gaat door, maar in het hart hoop en standvastigheid,

Ik in Ravensbrück, jij in Sachsenhausen, Dachau of Buchenwald.

O, Broeder, eens komt de morgen waarop er voor ons geen appèl meer zal zijn,

Dan zullen de poorten wijd open staan, en ligt daar de grote, vrije wereld,

En dan zullen wij, de concentratiekampgevangenen in de brede straten slenteren,

Buiten staan de bevrijders, de anderen wachten reeds op ons,

En wie ons ziet, ziet de groeven, door het lijden op ons gezicht geschreven,

Ziet sporen van lichaams- en zielepijn, ons als aandenken gebleven,

En wie ons ziet, die ziet de woede, die ons uit de ogen flitst,

Ziet de juichende vrijheidsjubel, die bezit heeft genomen van ons hele hart,

En dan vormen wij voor het laatst een grote colonne,

En dan klinkt voor het laatst "Voorwaarts mars". . .

Maar dan voert de weg naar het licht en naar de zon.

O, Broeder, zie je net als ik die dag,

Je moet toch denken: hij komt spoedig.

En dan vertrekken we,

Ik uit Ravensbrück, jij uit Sachsenhausen, Dachau of Buchenwald"
 
 

Dikwijls, tijdens een vrij uurtje in de kampstraat droegen de vrouwen zachtjes gedichten voor; zij spraken over boeken die ze gelezen hadden, over toneelstukken die ze gezien hadden. Ze bedreven, zoals sommigen van hen het schertsend uitdrukten 'hersenacrobatiek'. Zij weigerden afgestompt en apathisch te worden, maar wilden gebruik maken van hun geestelijke krachten. Sommigen begonnen vreemde talen te leren. Daartoe was gelegenheid, want in het kamp verbleven vrouwen uit 23 landen, waaronder niet weinig leraressen. Zo leerde b.v. de Française Martha Desrumaux Duits; dat hielp haar bij haar politieke werk in het waslokaal. Franse literatuur werd door gevangenen van de vernietiging gered en in de bagageruimte stiekem doorgegeven. Met het aanleren van de belangrijkste woorden van talen droegen de vrouwen bij tot een betere verstandhouding tussen de gevangenen. Ook dat diende het verzet tegen de SS.

De zorg om geestelijk levend te blijven hielp vele vrouwen de terreur van de SS en de walgelijke omstandigheden van het kamp te trotseren. Het was een soort passief verzet om mens te blijven.
 
 

Het vereiste grote moed om in de bewapeningsbedrijven sabotage uit te voeren om zo de strijdcapaciteit van de fascisten te verzwakken. Vele vrouwen betaalden hun heldhaftige verzet tegen de fascistische oorlog met hun leven.

De Sowjet-Russische krijgsgevangenen gaven het voorbeeld. Zij weigerden om wapens en munitie te vervaardigen waarmee hun eigen landslieden, misschien zelfs hun familieleden gedood zouden kunnen worden. Bij hun weigering konden ze zich beroepen op de Geneefse Conventie, die ook door Duitsland was getekend en waarin staat dat deelneming door gevangenen aan werk dat de oorlogsvoortzetting mogelijk maakt, verboden is. Zij zouden zich op die conventie hebben kunnen beroepen, maar de SS smoorde elk verzet in de kiem, dreef hen de veewagens in en versleepte hen naar de bewapeningsbedrijven. Irina Losowaja vertelt in haar boek: "Zij hebben de dood overwonnen" de belevenissen van 54 Sowjet-Russische krijgsgevangenen die met een transport van Ravensbrück naar Barth gebracht werden:

"Een oude Duitser in burgerkleding riep van een lijst onze namen af en verklaarde in het Russisch: "Jullie zijn hier in een fabriek van de Firma Mauser aangekomen. Jullie staat belangrijk en verantwoordelijk werk te wachten. Wie goed werkt, krijgt van de directie een extra rantsoen, en er bestaat de mogelijkheid van verlof, een reis naar je vaderland. Tegen wie de kantjes eraf loopt zal streng worden opgetreden. Zeer streng!" Daarna commandeerde hij op militaire wijze: "Rechtsomkeert! Op je plaatsen, in de looppas, mars!" Niemand bewoog zich. Alle 54 bleven onbeweeglijk staan.

"Wat is er aan de hand?" vroeg de Duitser zich af. "Hebben jullie me niet begrepen?"

Toen riep één van de gevangenen hard:

"Is uw onderneming een bewapeningsbedrijf?".

"Ja, en wat zou dat?" zei de Duitser.

"Wij zijn Russische militairen en wij weigeren wapens te produceren waar onze soldaten mee worden doodgeschoten."

En daar stonden nu de 54 vrouwen op de plaats, in een koude doordringende septemberwind. In de barakken werd het licht ontstoken. Wij staan. De nacht is over het kamp neergedaald. Het is koud. Graag zouden we een beetje tegen elkaar aanleunen, maar zo gauw je een stap van je plaats deed, verschijnt een spook, een vrouw met een zwarte regenjas met capuchon. Een Aufseherin. En gelijk krijg je slaag op gezicht en schouders. Het werd ochtend, en we stonden nog steeds. . . . De fascisten dwongen ons eerst onze bovenkleding uit te trekken, daarna onze onderkleding. We bevroren, onze tanden klapperden. Maar alles bleef bij het oude. Toen kwam uit het dienstgebouw, begeleid door een wachtpost, de Duitser die ons gisteren ontvangen had. Hij ging naar Samoilowa toe, raakte met zijn vinger haar borst aan en zei: "Deze." Daarna wees hij nog drie andere meisjes aan. En deze vier werden weggevoerd. De Duitser stak een sigaret aan en zei, niet hard, maar iedereen kon het horen:

"Het leven van die vrouwen ligt in jullie hand. Wanneer jullie nog langer koppig zijn, zal de Duitse administratie haar toevlucht nemen tot de strengste maatregelen. Jullie vriendinnen zullen voor jullie ogen gedood worden. Denk daarover na."

Hij ging weg. Hadden wij het recht om onze vriendinnen ter dood te veroordelen? Natuurlijk niet. Maar het was ook onmogelijk om in een fascistisch bewapeningsbedrijf te werken. Wat te doen? Wij overlegden met elkaar, zoals we in de rij stonden en besloten op de voorwaarden van de directie in te gaan, maar in alle afdelingen een planmatige systematische sabotage te plegen. . . . "

Irina en haar kameraden hebben gehandeld zoals ze hadden afgesproken net als vele andere Russische gevangenen, die hun consequente houding met hun leven betaalden. In de tijd van 6 mei 1944 tot 11 maart 1945 werden -hoofdzakelijk wegens sabotage- 65 Sowjet-Russische vrouwen en meisjes in Ravensbrück doodgeschoten.
 
 

Het vereiste grote moed, voorzichtigheid en principevastheid om in de bewapeningsbedrijven sabotage door te voeren. De SS-Aufseherinnen letten op iedere handbeweging, iedere stap die de gevangenen deden.

Zij straften met afranselingen ter plekke iedere vrouw waarvan ze aannamen dat ze het werk saboteerde of opzettelijk gereedschappen of werktuigen beschadigd had. Zij wisten dat de gevangenen dan nog een keer bestraft zouden worden. Als werkmeester waren in de bewapeningsbedrijven mannen ingezet, die meestal fascist waren en de fascistische politiek steunden. Zelfs wanneer ze zelf geen nazi waren, waren ze steeds bang dat sabotage in hun afdeling nadelige gevolgen voor henzelf zou hebben. Werkmeester of arbeider waarmee de bedrijfsleiding niet tevreden was, werden zonden pardon naar het front gestuurd. En dat wilde geen van de mannen. Zij wilden in leven blijven, al betekende dat de ondergang van een gevangene. Desondanks waren er voorlieden en arbeiders die probeerden de gevangenen te helpen. Françaises die in buitencommando's van Ravensbrück moesten werken, meldden hierover:

"Het kwam ook voor dat Duitsers ons hielpen. Een arbeider of een machine-afsteller in het bedrijf of een tuinman die leiding aan ons werk gaf. Hun hulp bestond uit een paar aardappelen, een beetje zout, of een paar woorden die ondanks een verbod om te praten, werden gewisseld. . . "

Ondanks bedreiging met de dood hebben anti-fascisten steeds weer geprobeerd het werk in de bewapeningsbedrijven te saboteren. In de zomer van 1944 werd er door gevangenen gestaakt in de HASAG-fabriek. De represailles van de SS en van de bedrijfsleiding waren verschrikkelijk; 49 vrouwen werden zo beestachtig bestraft, dat ze als "arbeidsongeschikt" naar Ravensbrück werden teruggestuurd.

Bij Siemens & Halske werkten er behalve Françaises en Tsjechischen ook Joegoslavische gevangenen uit Ravensbrück. De bedrijfsleiding zette aan de lange werktafels gevangenen van verschillende nationaliteiten met de bedoeling samenwerking en toenadering tussen de vrouwen te verhinderen, of tenminste moeilijker te maken. De Joegoslavische Dr. Norka Vuksanovic, wier taak het was met een kar de voltooide werkstukken uit alle werkplaatsen op te halen, trotseerde deze chicanes en kon dank zij haar talenkennis contacten leggen tussen de gevangenen. Zij voorzag de vrouwen niet alleen van belangrijke politieke informatie, maar had ook de mogelijkheid de gevangenen voor wie gevaar dreigde te waarschuwen.

In Barak nr. 2 van Siemens werden spoelen gewikkeld, die bij militaire telefoontoestellen gebruikt werden, en later ook voor de V1- en V2-wapens. In deze barak werkten 175 gevangenen, waarvan enkelen in het "kantoor" waar het schrijfwerk voor deze spoelenproductie werd gedaan. Het was de kameraden van de Arbeitseinsatz gelukt om in het "kantoor" goede politieke gevangenen onder te brengen, de g. Noen Beuzemaker uit Nederland, Yvonne Useldinger uit Luxemburg, Yvette uit België, Cläre Rupp uit Oostenrijk en Rita Sprengel uit Duitsland.
 
 

Door dit kleine kantoor in de spoelenwikkelarij werd een doeltreffende sabotage georganiseerd. De door de gevangenen vervaardigde spoelen konden pas dan gebruikt worden, wanneer er een hele set kompleet was. Tot een set behoorden spoelen van verschillende soorten, waaronder ook spoelen waren die gewikkeld moesten worden van een heel dunne draad, een werkje waarvoor een bijzondere handigheid vereist was. Die dunne draad was een schaars artikel. Van deze omstandigheid maakten de kameraden gebruik. Om het klaarmaken van complete sets te vertragen gaf het "kantoor" opdracht voor het drie- of viervoudige aantal spoelen met dunne draad. Er werden dus van deze soorten te veel spoelen gewikkeld. De overtallige spoelen werden op de begeleidende papieren voor de controle met een klein kruisje gemerkt. Voor wie nergens van wist was dit teken onzichtbaar. Bij de controle werkte een Joegoslavische kameraad, die gelijk de overtallige spoelen wegnam en ze stiekem naar de Nederlandse g. Beuzemaker overbracht. Nu werd het opdrukbriefje van de spoelen verwijderd en de hele zending spoelen met dunne draad op de hoop "afgekeurde spoelen" gegooid.

Rita Sprengel vertelt in haar herinneringen verder:

"Door op deze wijze te werk te gaan ontstond er een tekort aan de schaarse draad en werd bereikt dat het klaarmaken van complete sets een half jaar of langer werd vertraagd en het totale werk van de afdelingen 2 en 3 in haar nuttige economische effect vergaand werd verlamd. . .

De in het kantoor werkende gevangenen hadden opdracht de arbeidsprestaties van iedere gevangene zorgvuldig te registreren en op haar systeemkaart de gemiddelde verdiensten op millimeterpapier grafisch op te tekenen. Dit opgegeven akkoordloon was natuurlijk louter fictie, de gevangenen kregen geen loon. Door het registreren van het akkoordloon wilde de bedrijfsleiding vaststellen welke gevangene goed en welke slecht werkte. De kameraden in het kantoor voerden gesprekken met gevangenen die grote arbeidsprestaties leverden, tenminste voor zover het niet om spionnen ging of om absoluut onbetrouwbare gevangenen. Zij herinnerden de vrouwen en meisjes eraan dat zij er door goed werk aan bijdroegen, de uitrusting van de Wehrmacht te verbeteren en de oorlog te verlengen. Zodoende werd bereikt dat de curve der arbeidsprestatie niet omhoog ging. Zij gaf meer een dalende tendens aan."

Mevr. Maria Liberakowa, een Poolse anti-fasciste schrijft in haar herinneringsverhaal: "In de bunker zat ik samen met een Russin die beschuldigd was van sabotage in de munitiefabriek Velten, waar men bommen en torpedo's vervaardigde. Daarna werd zij in een cel naast de mijne opgesloten, waar al een Poolse zat die sabotage gepleegd zou hebben bij de fijnbankwerkerij in Neubrandenburg. Beiden werden zij in maart 1945 vermoord. De Poolse had de schuld op zich genomen om andere gevangenen te dekken."
 
 

De sabotage-akties der gevangenen van alle concentratiekampen namen zo toe, dat het SS-Wirtschafts-Verwaltungsamt te Oranienburg zich genoodzaakt zag een geheime circulaire aan alle concentratiekampen te sturen -natuurlijk ook naar Ravensbrück- gedateerd 11 april 1944, waarvan de tekst luidde:

"Betreft sabotage van gevangenen in de bewapeningsbedrijven.

De gevallen waarvoor kampcommandanten bij sabotage, door gevangenen in de bewapeningsbedrijven gepleegd, op de doodstraf aandringen, hopen zich op.

In de toekomst verzoek ik u bij gevallen van gebleken sabotage (een verklaring van de bedrijfsleiding moet aanwezig zijn) opdracht tot executie door de strop te geven. Voltrekking van de straf dient plaats te vinden in aanwezigheid van de gevangenen van het betreffende arbeidscommando en de reden van executie moet bij wijze van afschrikking bekend worden gemaakt."

Getekend : Maurer, SS-Obersturmbahnführer.
 
 

Niet alle gebroken boren, niet alle tot staan gebrachte machines werden in de herinneringen van de Ravensbrückse gevangenen opgetekend. Feit is het echter dat door meisjes en vrouwen zonder aan hun eigen leven te denken moedige daden zijn volbracht, die ertoe hebben bijgedragen de nederlaag van de fascisten te bespoedigen en de dag der bevrijding dichterbij te brengen.

Uit volledig andere motieven als die der anti-fascisten hebben de Jehovagetuigen geweigerd voor de oorlog te werken. Velen van hen werden vanwege hun weigering in de bewapeningsfabrieken te werken doodgeknuppeld of doodgeschoten.
 
 
 
 

DE LAATSTE DAGEN VAN HET VROUWENCONCENTRATIEKAMP
 
 

Uit de buitenkampen die door de SS vanwege het oprukkende Rode Leger geëvacueerd waren kwamen duizenden vrouwen en meisjes naar Ravensbrück. Geen gevangene mocht door de bevrijders aangetroffen worden, geen gevangene zou kunnen vertellen van de moorden der SS-misdadigers. Op bevel van Heinrich Himmler moesten alle zieken en zij die niet op mars konden gaan, gedood worden. Dat was de SS-leiding ook in Ravensbrück van plan. Zo hadden de SS-misdadigers in Auschwitz, Lublin en andere concentratiekampen gehandeld. Ook in Ravensbrück werden bij iedere nederlaag van de fascistische Wehrmacht de SS-bewakers nog ruwer en moordlustiger. Zij wilden zo veel mogelijk sporen uitwissen en de getuigen van hun wandaden uit de weg ruimen.

Begin maart werd met de evacuatie van het vrouwenconcentratiekamp begonnen. Francoise Cotler behoorde tot de groep van 1200 Franse en Belgische vrouwen en 800 Zigeunerinnen, die op 2 maart 1945 het laatste ochtend-appèl in Ravensbrück meemaakten. De marscolonne van 2000 vrouwen met vele kinderen bewoog zich in de richting van het station. Daar werden de vrouwen de wagons in geslagen.

Mevr. Cotler schrijft in haar herinneringen: "Terwijl de wagons al propvol zijn, houden de SS-Aufseherinnen niet op vrouwen naar binnen te duwen. Het is niet alleen niet mogelijk om te gaan liggen, zelfs zitten is onmogelijk. Zolang er een groep staat, kan de andere zitten en uitrusten. Ieder van ons heeft voor onderweg een brood meegekregen. En dat was alles. In de loop van twee dagen heeft men ons geen druppel water gegeven. Pas op de derde dag kregen iedere zes gevangenen een beker water.

Er kwamen steeds meer zieken en verzwakten. Velen waren al niet meer in staat om overeind te komen. Aan de afspraak om afwisselend te staan en te zitten kon niemand zich meer houden. . . .

Pas op de zevende dag opende men de deuren van de wagons. In elke wagon lagen lijken. Weer moesten we ons in rijen opstellen. Deze boden een steeds treuriger aanblik. Terwijl we ons met moeite voortsleepten, moesten de dode lichamen van onze kameraden meegedragen worden, en moesten we de verzwakten helpen zich voort te bewegen, anders zouden de bewakers ze ter plekke hebben afgeschoten. . . . "

Deze vrouwen werden naar het concentratiekamp Mauthausen gebracht. Verzwakt door het zeven dagen lange transport slaagden niet alle gevangenen er in de acht kilometer lange weg af te leggen, want zover was het naar het kamp.

Wie niet in de pas kon blijven werd door de SS met een nekschot afgemaakt. Twee duizend vrouwen waren uit Ravensbrück geëvacueerd: 780 van hen beleefden de vrijheid. De anderen werden tijdens het transport of in de gaskamers vermoord. Wanneer ze al niet van honger en uitputting een 'natuurlijke' dood gestorven waren.

Het Zweedse Rode Kruis kreeg van Himmler toestemming om gevangenen uit Scandinavië, Frankrijk en België te evacueren. Deze toezegging kwam slechts tot stand omdat -in de laatste weken voordat het fascisme verslagen werd- de SS-leiding in het gevlei probeerde te komen bij de westelijke landen. Met het einde van de oorlog in zicht wilden zij zich herverzekeren. Op 22 april 1945 konden uit Ravensbrück 200 zieke gevangenen door het internationale Rode Kruis in veiligheid gebracht worden. Toen de witte transportauto's met het Rode Kruis erop het kamp binnenreden ontstond er bij de gevangenen grote opwinding. Zij hadden zo veel verschrikkelijks gezien en meegemaakt, dat zij aan redding -al was het maar voor een klein gedeelte van hen- niet konden geloven.

De kameraden van de internationale verzetsgroep hadden zich op deze evacuering voorbereid. Zij zorgden ervoor dat kameraden die groot gevaar liepen -en afkomstig waren uit andere landen dan Scandinavië, Frankrijk en België- het transport binnengesmokkeld werden.

In de laatste aprildagen liet de SS-kampleiding alle belastende documenten verbranden, waaronder de ziekenlijsten, lijsten van de bagagekamer enz. De politieke afdeling vernietigde alle dossiers van de gevangenen. Tegelijkertijd werden waardevolle voorwerpen, zoals medische apparatuur in allerijl buiten het kamp gebracht. De gevangenen uit de bagageruimte moesten sieraden die door de SS van de gevangenen waren afgenomen inpakken. Deze gebeurtenissen zorgden voor grote opwinding onder de gevangenen te meer daar ze geregeld de bominslagen en het kanongebulder van het Rode Leger hoorden. Zij waren erg bang. Zou het de SS lukken om hun plan uit te voeren en de 25.000 meisjes, vrouwen en kinderen die nog in het kamp waren, te doden? Zou het terrein met alle barakken en gevangenen opgeblazen worden? Beginnend op 24 april 1945 verlieten dagelijks transporten van vrouwen die daartoe in staat waren Ravensbrück. Tegelijkertijd kwamen er nog steeds uit andere kampen en buitencommando's vrouwen terug naar Ravensbrück. De chaos werd nog groter toen op 25 april ongeveer 6000 meisjes en vrouwen bij het kamp aankwamen.

De illegale verzetsgroep had al dagen tevoren de kameraden aangeraden om brood op te sparen en te drogen, teneinde zo tijdens de mars een kleine mondvoorraad te hebben. Daarnaast werd met behulp van kameraden in de bagageruimte burgerkleding klaargemaakt die slechts licht, dus niet met olieverf, als gevangenenkleding met een kruis werd gemerkt. Deze kledingstukken moesten de gevangenen helpen bij de vlucht.

De Ravensbrück verlatende marscolonnes namen verschillende wegen, maar steeds in westelijke richting met het doel de oprukkende Sowjet-legers voor te blijven. k. S. M. Kudrjawzewa, vertelt in haar herinneringen hoe zij uit de bunker werd gehaald en in een colonne van Russische vrouwen werd opgesteld. Daar de hoofdwegen verstopt waren met terugtrekkende Duitse soldaten werden de colonnes langs bijwegen geleid. Tijdens deze dodenmars gelukte het enige Russische vrouwen te vluchten. Zij liepen door natte greppels, verborgen zich in de bossen, trokken om dorpen heen in oostelijke richting, steeds maar naar het oosten.

"Op de vijfde dag hoorden we in de ochtendschemer in een bos mannenstemmen. Raja en ik keken elkaar geschrokken aan. Het is afgelopen, alles is voor niets geweest, de Duitsers hebben ons ingehaald. Plotseling hoorde ik mensen mijn moedertaal spreken, hoorde ik de woorden "Kameraad kapitein, heb u een lucifer?"
 
 

Op 28 april 1945 toen duizenden gevangenen zich voetje voor voetje voortsleepten, explodeerde te Fürstenberg het grote munitiekamp. Deze explosie was zo geweldig dat de colonne vluchtend uit elkaar viel. Het gelukte de SS niet alle vluchtenden in te halen of dood te schieten. De meisjes en vrouwen verstopten zich in de bossen en wachtten de aankomst van het Rode Leger af.

Maar niet iedereen lukte het om te vluchten. De moorddadige transporten kostten nog vele slachtoffers. Bij iedere afgelegde kilometer werden de rijen der colonne dunner. Steeds vaker struikelden de dodelijk vermoeide vrouwen over de lichamen van mensen die op straat omgekomen waren. Vele gevangenen hebben het uur der vrijheid niet meer mogen beleven. . . .

In het kamp verbleven ongeveer 5000 zieken en een paar gevangenen-artsen, onder wie Antonina Nikiforowa uit de Sowjet-Unie, Zdenka Nedvedova en Mlada Tauferovà uit Tsjechoslowakije. Op opofferende wijze bekommerden zij zich om de zieken, daarbij geholpen door gevangenen-verpleegsters. De SS had de waterleiding afgesloten en voor de zieken geen voedsel uitgegeven. In de laatste aprildagen kwamen er grote vrachtwagens naar het bureau van de commandant en de bagageruimte.

De SS begon met het inladen van hun gestolen goederen. De vrachtwagens verlieten zwaar beladen met koffers en pakken het kamp. De kampcommandant Fritz Suhren en de SS-officieren hadden zich al lang per auto uit de voeten gemaakt. Achtergebleven waren een paar SS-ers die de kamppoort bewaakten, of bewaken moesten, want ze hadden de wachttoren verlaten en waren door het raam het levensmiddelen magazijn binnen gedrongen. Daar lagen de pakketten die het internationale Rode Kruis gestuurd had en die maar voor een deel aan de gevangenen waren uitgereikt. De SS had het leeuwendeel voor zichzelf behouden.

De SS-bewakers werden door een paar gevangenen verjaagd. Ook dat karakteriseert de situatie van 28 april. Nu het Rode leger binnen enkele uren verwacht werd, schoten de SS-ers niet, maar zij, de goed gevoede, de sterken en gewapenden gingen de hongerigen, de uitgemergelden en ongewapenden uit de weg.

De reviergevangenen haalden de pakketten en begonnen met het verdelen van de levensmiddelen. Zeker mochten de uitgehongerde vrouwen niet te veel ineens eten, want teveel zou een wisse dood betekend hebben. Het lichaam was immers niet meer gewend aan vet en vlees.

Slechts kleine hoeveelheden konden de vrouwen eten - daarover waakten de artsen en verpleegsters. Zij weken niet van de zijde van de zieken.

Op dezelfde dag verspreidde de kamppolitie het bericht dat het kamp vóór de aankomst van het Rode Leger opgeblazen zou worden. Het leven van de zieken en van hen die in het revier werkten is gered door een paar moedige mannelijke gevangenen die achter de moorddadige plannen van de SS waren gekomen en in grote haast de springladingen onschadelijk maakten.

Alle gebeurtenissen in het kamp vonden nu plaats onder begeleidende muziek van Russische kanonnen en geschut. Voor de gevangenen klonk het werkelijk als muziek, want de mannen in het aardekleurige uniform met de rode ster op de muts brachten hen de zo vurig verlangde vrijheid. Eindelijk, in de vroege namiddag van 30 april 1945 beleefden de meisjes en vrouwen het uur, waarvan zij gedurende de jaren van lijden en angst dag en nacht gedroomd hadden, het uur der bevrijding.

Laten we voor het schetsen van dit historische moment het woord geven aan de Sowjet-officier g. Makarow:

"Op 30 april 1945 rond 2 uur 's middags trokken onze troepen Fürstenberg in. Ik had opdracht als militair commandant in Fürstenberg te blijven. De stoottroepen gingen verder, en ik bleef met mijn kameraden in de stad achter. De stad leek uitgestorven.

Er was niets te horen of te zien.

Er kwam een vrouw naar me toe en zei in het Russisch: "U bent klaarblijkelijk de commandant. Niet ver van Fürstenberg is er een concentratiekamp. Er zijn daar heel veel zieke vrouwen. Onder hen is ook Rosa Thälmann." Met een paar manschappen ging ik op zoek. We hadden ongeveer een kilometer gelopen toen we een omheining zagen, een grote poort en een toegangsdeur. Daar stond een vrouw die me in het Russisch begroette met de woorden: "Ik heet Antonina Alexejewna Nikiforowa".

Zij vertelde mij hoe ze in fascistische gevangenschap was geraakt en dat ze in het kamp als arts had gewerkt. Daarna liet ze mij de gaskamer zien, die door de fascisten verwoest was, en een stapel lijken die daar lagen. Antonina Nikiforowa bracht mij naar de barakken. Zij legde de zieken uit dat ik een Russisch officier was, en dat het uur van de vrijheid was aangebroken. De ernstig zieke vrouwen waren onzeker? Was het waar? Moesten zij dat geloven? Toen ze beseften dat het waar was, begonnen ze te huilen en te lachen."

Rosa Thälmann werd echter door g. Makarow niet meer aangetroffen. Zij was al in veiligheid, gered door twee moedige Duitse vrouwen. Een ooggetuige vertelt hierover:

"Toen we als laatste groep op 28 april het kamp uit marcheerden liep Rosa Thälmann voor ons in de rij. In Fürstenberg baarde onze colonne enig opzien. Vele nieuwsgierigen stonden langs de weg. Het was een behoorlijk chaotische situatie, omdat er buiten de gevangenen nog vele andere mensen op straat waren, die net als wij door Fürstenberg moesten. In deze situatie voltrok zich onopvallend en razendsnel de definitieve redding van de levensgezellin van Ernst Thälmann. Langs de weg stonden, behalve de vele nieuwsgierigen, ook de beide anti-fascisten die -klaarblijkelijk zodanig geïnformeerd en geïnstrueerd- op Rosa gewacht hadden. Plotseling schoven zij tussen ons in, grepen Rosa onder de armen en net zo snel als zij zich in onze rij gedrongen hadden, gingen ze er weer uit. Ik zag hen de hoek van een straat omgaan en verdwijnen. Dit alles duurde maar een paar seconden, niemand van de Aufseherinnen of van de SS had iets gemerkt."

g. Makarow heeft Rosa Thälmann in het huis in Fürstenberg opgezocht. "Zij was in een slechte lichamelijke toestand, zoals alle gevangenen. Zij droeg een armzalige kiel met op de rug een kruis. Dat betekende dat zij 'gevangene' was. Zij vroeg me gelijk: "Leeft mijn man nog?' Het antwoord viel me zwaar, want ik wist dat Ernst Thälmann vermoord was. . . . "

Op 1 mei 1945 en later keerden vele vroegere gevangenen die op transport gevlucht waren en zich tot de aankomst van het Rode Leger verborgen hadden gehouden naar het kamp terug om de achtergebleven vrouwen te bezoeken en ook omdat ze niet wisten hoe ze naar hun eigen land terug moesten keren. De ondertussen benoemde Russische commandant van het kamp verzocht een paar vrouwen om in het kamp te blijven en de zieken te verplegen. Het was immers nog oorlog. Rondom in de bossen hadden verstrooide SS-ers en soldaten van de Wehrmacht zich verstopt, die wild om zich heen schoten zodra iemand hen naderde, zodat iedere soldaat van het Rode Leger ingezet was. Maar uit de Sowjet-Unie kwamen per vliegtuig artsen, verpleegsters, geneesmiddelen, ja zelfs levensmiddelen voor de verzorging van de overlevenden. Er kwamen, de omstandigheden in aanmerking genomen, goede ziekenzalen en woonbarakken. Badhuis, wasserij en keuken gingen in bedrijf, waarbij de keuken een belangrijke plaats innam en voorrang genoot. Eindelijk, op 8 mei 1945 was het fascistische beest definitief verslagen. In Ravensbrück haalde geen hondengeblaf, geen hysterisch gebrul van verdierlijkte SS-ers geknechte vrouwen meer uit hun slaap.

Dennen en berken wiegden op een zachte voorjaarswind. Zilverachtig en rustig schitterde het water van de Schwedt See. Lag het vernietigingskamp in zo'n mooie omgeving? De gevangenen hadden er in de afgelopen jaren niets van kunnen merken. Pas nu, na de bevrijding konden ze van de natuur genieten.

De één na de ander konden de genezende vrouwen de thuisreis aanvaarden. Eind juli 1945 verlieten de laatste ex-gevangenen Ravensbrück. Het waren Oostenrijkse politieke gevangenen die uit solidariteit met hun kameraden tot het einde gebleven waren en hadden geholpen. Autobussen uit Wenen -gezonden door de stadscommandant van het Rode Leger- haalden de vrouwen terug naar hun vaderland.

Nooit zouden de ex-gevangenen van Ravensbrück het inferno van het kamp vergeten.

De bevrijde anti-fascisten die zulke verschrikkingen in het kamp beleefd hadden, zagen niet terug op die grauwe periode. Zij stroopten de mouwen op en begonnen te helpen bij de opbouw van een nieuwe, een betere maatschappij. Zij behoorden tot de actiefsten van het eerste uur, die ongebroken en optimistisch de puinhopen van de straten en uit de hoofden van de door het Hitlerfascisme verwarde Duitsers opruimden. In het bestuur of in het bedrijfsleven, op verantwoordelijke posities in massaorganisaties, de ex-gevangenen van Ravensbrück hebben bewezen dat zij uit de gebeurtenissen in het kamp de juiste conclusie getrokken hebben.
 
 
 
 
 
 

"DER SCHOSS IST FRUCHTBAR NOCH, AUS DEM DAS KROCH. ." (Bertolt Brecht)

DE SCHOOT DIE HET BAARDE, IS NOG STEEDS VRUCHTBAAR. . .
 
 

Wat is er na 1945 van de SS-moordenaars van Ravensbrück geworden? De politieke grondbeginselen met betrekking tot de toekomstige vorm van Duitsland die in de overeenkomst van Potsdam zijn neergelegd, en de statuten van het internationaal militair gerechtshof voorzagen erin dat de hoofdschuldigen van het nazirijk werden berecht en boden genoeg uitgangspunten om de gerechtigheid te doen zegevieren.

Op de lijsten van oorlogsmisdadigers, die de geallieerden hadden aangelegd, stonden de namen van meer dan 31.700 Duitse fascisten, en onder druk der mondiale publieke opinie vonden daadwerkelijk in de eerste na-oorlogse jaren processen plaats. Het waren in eerste instantie verantwoordelijke functionarissen van het terreurapparaat, de uitvoerders van massamoorden in de vernietigingskampen, leden van Einsatzgruppen, politie, Wehrmacht en verder hoge en hoogste nazi-bonzen, die voor zover men hen te pakken had gekregen terecht moesten staan voor rechters van de anti-Hitlercoalitie.

De ergste beulen en folterknechten werden ter dood of tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld. Tegen leden van het Ravensbrückse kamppersoneel, die voor geallieerde rechtbanken hadden terechtgestaan, werden enkele doodstraffen en vrijheidsstraffen geëist.

Toch kregen de rechtbanken maar een klein gedeelte van de schuldigen in de beklaagdenbank, daar velen van hen ondergedoken waren of naar het buitenland hadden weten te ontkomen. Zo werden er voor rechtbanken in de eerste na-oorlogse jaren slechts 5000 zaken behandeld. Er werden 806 doodvonnissen uitgesproken. Het was nog geen l5% van de geregistreerde oorlogsmisdadigers dat veroordeeld werd, waarbij men niet mag vergeten dat misdaden tegen Duitse anti-fascisten die sinds 1933 door de nazi's waren begaan, niet door de geallieerden werden geregistreerd of behandeld.

In werkelijkheid liep het aantal regelrechte moordenaars en medeplichtigen in de tienduizenden. Het bekendst zijn de twaalf Neurenbergse vervolgprocessen (geval 1 t/m 12) geworden die de Amerikanen voerden tegen hoge militairen, juristen, artsen, SS-ersen zelfs tegen enkele grootindustriëlen. Van de in totaal 130 aangeklaagden werden er 24 ter dood veroordeeld en kregen anderen voor een gedeelte langdurige gevangenisstraffen.

Kort na dit Neurenbergse proces, dat liep van december 1946 tot april 1949 nam de Juris Praxis der westelijke geallieerden met de Amerikanen voorop, een opmerkelijke wending.

Op 31 januari 1951 kondigde de Amerikaanse hoge commissaris voor Duitsland een amnestie af, zodat de meeste der door Amerikaanse rechtbanken veroordeelde fascisten na een korte tijd in de gevangenis weer op vrije voeten werden gesteld. Engelsen en Fransen volgden dit voorbeeld, zodat aan het einde van 1954 in totaal nog 174 Duitse nazi-misdadigers in geallieerde handen waren. Deze clementie van de Amerikanen en hun bondgenoten had niets met humanitaire overwegingen te maken maar was een belangrijke schakel in de door hen tegen de Sowjet-Unie ontketende koude oorlog.

Om Duitsland te verdelen en het socialisme in Europa "terug te dringen" hadden zij deugdelijke anti-communistische bondgenoten nodig en wie waren voor deze rol meer geschikt dan de nazi's?

Om de begenadigde oorlogsmisdadigers tegen de West-Duitse rechtbanken te beschermen, verplichtten Amerika, Frankrijk en Engeland de regering te Bonn via het Uberleitungsvertrag van 26 mei 1952, dat nazi-misdadigers die door geallieerde rechtbanken waren veroordeeld of vrijgesproken niet opnieuw mochten worden aangeklaagd, zelfs niet wanneer nieuwe feiten aan het licht waren gekomen. (Uberleitungsvertrag = Overgangsverdrag) De restauratieve krachten die door de westelijke geallieerden op verantwoordelijke regeringsposten gezet waren en de opnieuw ontstane concerns en trusts, die zich nauw vervlochten met het internationale monopoliekapitaal maakten gebruik van de kansen die hen geboden werden.

Reeds voor het overgangsverdrag had de Bondsregering op 11 mei 1951 een "wet voor de regeling m.b.t. de houding tegenover onder artikel 151 van de grondwet vallende personen" in het leven geroepen. Deze wet betekende in de praktijk de volledige politieke, maatschappelijke en financiële rehabilitering van tienduizenden hoge en hoogste vroegere nazifunctionarissen. Spoedig stroomde een leger van 'artikel l51-ers' naar de oude posities die zij onder Hitler bekleedden. Zij kwamen terecht in de administratie, bij justitie, in het politieapparaat, op het gebied van de cultuur, op bevelsposities van de Bundeswehr, en verdrongen systematisch democratische- en anti-fascistisch ingestelde krachten. Wie ondertussen de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, kon aanspraak maken op pensioen.

Ook in het zakenleven namen oorlogsmisdadigers zoals Flick, Krupp, de directie van IG Farben en anderen hun eerder verloren gegane posities weer in. Aan de 'l51-ers' werd sinds het in werking treden van de wet, gedeeltelijk zelfs met terugwerkende kracht, meer dan 35 miljard mark aan pensioenen en schadevergoedingen betaald. Onder de begunstigden bevonden zich de vroegere gouwleiders van de NSDAP, Gestapo-officieren, concentratiekamp-artsen, bloedrechters van de 'volksgerechtshoven', Wehrmacht-generaals, enz. Die konden maandelijks pensioenen tot 2000 DM of meer opstrijken. Daar tegenover stond dat de schadeloosstelling van de nazi-slachtoffers die bijvoorbeeld in concentratiekampen hadden gezeten aanzienlijk krapper was bemeten. Om hetzelfde bedrag te krijgen als bijvoorbeeld een gouwleider zou een verzetsstrijder 72 jaar in een concentratiekamp hebben moeten doorbrengen. Met het uitvaardigen van de artikel 151 wet begon in de Bondsrepubliek een schaamteloze openlijke Reinwaschungs campagne voor nazi-misdadigers. Vroegere SS-generaals, zoals de commandant van de Leibstandarte Adolf Hitler, Sepp Dietrich verdedigden op legale SS-samenkomsten de door de fascisten gepleegde misdaden. Nazi-generaals van het slag van Manstein gaan leuren met de legende van de 'verloren overwinningen' van de fascistische Wehrmacht en ijverige geschiedkundigen zorgen ervoor dat in de schoolboeken de nazi-misdaden met de mantel der vergeetachtigheid worden bedekt.

Destemeer schreven zij over de "heroïsche strijd" tegen de wereldvijand, het communisme. Niets verduidelijkt beter het morele verval van de onder CDU-leiding in West-Duitsland geschapen maatschappelijke verhoudingen dan het feit dat één van de bedenkers van de Neurenberger rassenwetten, Dr. Hans Globke, jarenlang als staatssecretaris en grijze eminentie van bondskanselier Adenauer de politiek van de Bondsregering op een belangrijke manier kon beïnvloeden. Tot hij eindelijk onder druk van internationale protesten in 1965 moest aftreden, zonder echter een strafrechtelijke sanctie in de Bondsrepubliek te hoeven vrezen. Exemplarisch voor identieke gevallen moet hier het verhaal van de Ravensbrückse arts Herta Oberheuser verteld worden.

Zij werd in een Neurenbergs proces tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Na zeven jaar werd zij begenadigd wegens goed gedrag. Met een aanbeveling van het ministerie van arbeid van de Bondsregering voor een voorkeursbehandeling als Spätheimkehrerin kwam zij in het dorp Stocksee bij Plön in Holstein. De plaatselijke artsenkamer hielp haar op de been en zo behandelde de veelvoudige moordenares vijf jaar lang ongehinderd in haar goedlopende praktijk patiënten, die van haar misdadige verleden niets wisten.

Pas na de massale protesten van ex-gevangenen van Ravensbrück en andere organisaties van verzetsstrijders bij de regering van de deelstaat Sleeswijk-Holstein en bij de gemeente Stocksee, die brede weerklank vonden in de internationale pers, werd sluiting van haar praktijk afgedwongen. Herta Oberheuser verdween uit Stocksee en dook onder.

De wederopleving van het nazisme in West-Duitsland ging hand in hand met onderdrukkende maatregelen tegen anti-fascistische en democratische krachten. Op 17 augustus 1956 werden de communistische partij van Duitsland (KPD) en verder 50 links-georiënteerde organisaties verboden en een pakket "wetten op de noodtoestand" die in de volgende jaren werden voorbereid moesten de anti-communistische oorlogshysterie verder aanwakkeren. Maar steeds luider werd in de zestiger jaren in de wereld de roep om vrede en een politiek van ontspanning.
 
 

Die veranderde toestand bleef ook voor de behandeling van het vraagstuk van de oorlogsmisdadigers niet zonder invloed. De schandalige gedragingen van West-Duitse onderdanen in het verleden riep steeds meer kritiek op, niet alleen in de Bondsrepubliek, maar ook bij haar bondgenoten.

Om het dreigende prestige verlies goed te maken zag de Bondsregering zich in de zestiger jaren gedwongen de strafvervolging van nazi-misdadigers weer te activeren. Uit een publicatie van het ministerie van Justitie van de Bondsrepubliek valt te lezen dat van 1965 tot 1967 "zaken tegen 10788 nationaal-socialistische daders" werden behandeld (in de publicatie werd gesproken over "daders", het woord misdadiger werd niet gebruikt). Echter, zo wordt vermeld, er werden slechts 87 van hen bestraft. De evenals vroeger nazi-besmette rechtbanken vonden middelen en wegen om een gepaste vergelding te verhinderen en bij een paar al te zware gevallen wisten zij de vergelding te beperken. Groot opzien baarde de vrijspraak van een lid van het beruchte 'volksgerechtshof', Rehse, aan wie talrijke gerechtelijke moorden ten laste werden gelegd door een West-Berlijnse rechtbank in november 1968.

In het eerste grote Auschwitz-proces kregen zes massamoordenaars weliswaar de hoogste straf -levenslang tuchthuis- maar elf medeplichtigen kregen slechts beperkte vrijheidsstraffen opgelegd.

Enkelen van hen werden voortijdig uit gevangenschap ontslagen.

Daarbij hanteerden de rechters het argument dat getuigenverklaringen onvolledig waren of tegenstrijdig. Natuurlijk viel het menige getuige zwaar na een zo lange tijd de toenmalige toestanden exact te reconstrueren.

Dat de moordenaars 20 jaar lang konden genieten van onbeperkte vrijheid, gezondheid en een goede sociale positie kostte de rechters weinig hoofdbrekens.

Eén van de aangeklaagden in dit proces was de kamparts van Auschwitz, Dr. Franz Bernhard Lucas. Voor de rechtbank gaf hij toe: "Ik stond op het perron . . . . Twee of drie keer had ik alleen dienst op het perron. . . . Vier keer moest ik zelf selecteren. . . . "

In het begin van 1945 kwam deze arts naar Ravensbrück en heeft hier jonge meisjes, kinderen en vrouwen 'behandeld'.

Lucas kreeg de belachelijke straf van 5 jaar en 5 maanden tuchthuis, gemotiveerd als volgt: "Het getuigenverhoor heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat de beklaagde, Dr. Lucas, het doden van Joodse mensen innerlijk toegejuicht heeft, of het zelf had gewild. . . "

Toen de Bondsregering echter aankondigde dat zij door een wet de verjaring van alle oorlogs- en nazimisdaden precies 20 jaar na de vestiging van de Bondsrepubliek, ook 1969, wilde laten ingaan, stak er een storm van protest op, die haar dwong op haar standpunt terug te komen.
 
 

Op 26 juni 1969 vaardigde de Bondsregering met betrekking tot misdaden tegen de menselijkheid een besluit uit dat tegemoet kwam aan de publieke opinie. De nieuw aangenomen alinea 2 van paragraaf 66 van het wetboek van strafrecht luidt als volgt: "De strafvervolging van misdaden volgens paragraaf 220a (volkenmoord) en de tenuitvoerlegging van straffen wegens volkenmoord verjaren niet."

Dit klinkt weliswaar naar gerechtigheid, maar de rechtspraak van de volgende maanden zag er belangrijk anders uit. Reeds in de herfst was paragraaf 50 van het wetboek van strafrecht, dat de bestraffing van z.g. medeplichtige handelingen regelt, opnieuw geformuleerd. Volgens alinea 2 van deze paragraaf moet een medeplichtige in principe minder bestraft worden als hij bij het begaan van het delict niet "dezelfde persoonlijkheidskenmerken als de dader" bezat. Met andere woorden: voor medeplichtigheid aan moord geld niet de "onverjaarbaarheid", maar werd de verjaringstermijn op 15 jaar bepaald. Nu konden zelfs bewezen moordenaars zich erop beroepen dat ze niet uit lage motieven, maar zelfs in 'gewetensnood' hadden gehandeld, en omdat na twintig jaar veel van hun daden niet meer sluitend konden gereconstrueerd, veranderden moordenaars al snel in medeplichtigen en vielen zij daarmee binnen de verjaring. Er is dus ook na de 'niet-verjaringswet' in de West-Duitse justitie praktijk niet veel veranderd. Natuurlijk zou het een illusie zijn om aan te nemen dat met het verleden kan worden afgerekend met behulp van dit soort gerechtelijke komedies.

Zolang de maatschappelijke krachten die het fascisme grootmaakten en de oorlog ontketenden in het onverminderde bezit van de economische, dus ook politieke macht zijn, zolang "blijft de schoot vruchtbaar, waaruit het ontsproot. . ." (B. Brecht).
 
 
 
 

Volledig tegengesteld verliep de ontwikkeling in het oostelijke deel van Duitsland, in de Duitse Democratische Republiek. De bedrijven van oorlogsmisdadigers, nazibonzen en jonkers werden onteigend en tot volkseigendom gemaakt. Het staatsapparaat werd grondig gezuiverd van fascistische en reactionaire elementen. Volgens een ambtelijke statistiek werden tot september 1964 16572 personen beschuldigd van nazimisdaden, dat is 25% meer dan in de 3x zo grote Bondsrepubliek, en 12607 van hen werden veroordeeld.
 
 

De overheid van de DDR heeft aan de lopende band lijsten gepubliceerd van nazi-misdadigers die zonder dat zij worden lastig gevallen in de Bondsrepubliek wonen en voor een deel hoge posten bekleden. Zij heeft bereidwillig alle te harer beschikking staande dossiers dienaangaande aan de West-Duitse justitie aangeboden, in de meeste gevallen zonder noemenswaard resultaat.

Onder nationale verantwoordelijkheid heeft het opperste gerechtshof der DDR ten einde raad zelf een strafvervolging ingesteld tegen zwaar beschuldigde ministers en ambtenaren, en verwijdering uit hun ambten kunnen afdwingen.

Bekend werden de gevallen van de toenmalige "minister voor verdrevenen" Prof. Theodor Oberländer, de verantwoordelijke voor de massamoord in Lwow in juli 1941 (29 april 1960) en de eerder genoemde staatssecretaris Hans Globke (op 23 juli 1963) die beiden bij verstek tot levenslange gevangenisstraf werden veroordeeld.

Op 1 september 1964, precies 25 jaar na de ontketening van de tweede wereldoorlog door het Duitse imperialisme verklaarde de Volkskammer (parlement) de absolute onverjaarbaarheid van oorlogs- en nazi-misdaden, overeenkomstig het volkenrecht.

Zelfs wanneer het enkele misdadigers lukte om zich door het verbergen van hun verleden aan gerechtelijke vergelding te onttrekken, werden zij, zodra hun schuld vaststond, ter verantwoording geroepen.

Zo verging het de SS-arts Dr. Heissmeier uit Maagdenburg, die verantwoordelijk was voor de moord op 20 kinderen in het concentratiekamp Neuengamme. Hij kreeg daarvoor op 5 juli 1966 levenslang tuchthuis.

Zo verging het ook een folterknecht van het getto Theresienstadt, Wachholz die op 13 december 1968 ter dood werd veroordeeld en zo verging het de voormalige SS-kamparts van Auschwitz-Monowitz, Dr. Horst Sylvester Fischer, die op grond van vervalste vragenlijsten tot 1965 in de DDR woonde zonder herkend te zijn.

Op 25 maart 1966 veroordeelde het opperste gerechtshof van de DDR hem ter dood. In het vonnis staat: "De beschuldigde heeft gedurende de tijd van de fascistische heerschappij als SS-Obersturmführer, later als SS-Hauptsturmführer in zijn hoedanigheid van SS-arts in het concentratiekamp Auschwitz medegewerkt aan het doden van tienduizenden gedeporteerden van verschillende nationaliteiten en zich daardoor opzettelijk aan de zwaarste misdaden tegen de menselijkheid schuldig gemaakt."

Het vonnis was, zoals het persbureau van de procureur-generaal van de DDR mededeelde op 11 juni 1966 voltrokken.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 


KORT OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS VAN HET VROUWENCONCENTRATIEKAMP RAVENSBRÜCK.
 
 
 

     
1938 eind november 500 mannelijke gevangenen uit het concentratiekamp Sachsenhausen komen te Ravensbrück aan en beginnen met de opbouw van een vrouwen- en een mannenkamp.
  november een groep vrouwelijke gevangenen arriveert, en helpt bij de opbouw van het kamp.
1939  15 april Het arbeidscommando uit Sachsenhausen verlaat Ravensbrück. De eerste barakken en enige SS-onderkomens zijn gereed.
  15 mei Met 860 Duitse en 7 Oostenrijkse gevangenen die uit het concentratiekamp Lichtenburg aankomen wordt het vrouwenconcentratiekamp geopend.
  29 juni Aankomst van een transport van 440 Zigeunerinnen met kinderen uit Burgenland/Oostenrijk.
  1 juni Kampbevolking ongeveer 1600 vrouwen
  1 september Kampbevolking ongeveer 2500 vrouwen
  begin december De eerste vrouwen uit Polen komen aan
  31 december Kampbevolking ongeveer 2280 vrouwen
1940 januari Na een bezoek van de Reichsführer-SS wordt de afranseling voor vrouwen ingevoerd.
  januari tot december In 1940 komen er 2490 nieuwe gevangenen in het kamp aan. Het zijn vooral vrouwen uit Polen, Oostenrijk en Tjecho-Slowakije.
  februari tot oktober Enige kampwerkplaatsen (rietmattenvlechterij en kleermakerij) worden in bedrijf genomen
  februari tot oktober Collectieve straffen zoals het inhouden van eten, 'sport' e.d. en andere straffen worden ingevoerd
  december Dr. Herta Oberheuser begint haar werk als 'kamparts'
  31 december Kampbevolking ongeveer 3200 vrouwen
1941 januari tot december In 1941 werden ongeveer 3100 nieuw ingeleverde gevangenen geregistreerd. Hierbij vrouwen uit Nederland, Joegoslavië, Polen en de Sowjet-Unie. 
  6 juni 300 mannelijke gevangenen komen uit het concentratiekamp Dachau. Daarmee ontstaat naast het vrouwenkamp ook een mannenkamp. De mannen bouwen verschillende bedrijven, alsmede het jeugdkamp Uckermark. 
  21 september Bijzonder transport met gevangenen uit de Lubliner gevangenis Zamik en uit de Warschause gevangenis Pawiak komen aan. 
  oktober Aankomst van het eerste transport van vrouwen uit de Sowjet- Unie. 

 
 
  december Een uit Berlijn komende commissie van artsen laat Jodinnen, gebrekkigen en ernstig zieken voorleiden en stelt het eerste transport voor vergassing samen. Aktie 14f13 Euthanasie-actie. 
  31 december Kampsterkte ongeveer 5900 vrouwen en mannen
1942 januari tot december In 1942 werden ongeveer 6500 nieuw aangekomen gevangenen geregistreerd. 
  14 januari Uit de gevangenis van Praag, Pankrac komen meer dan 60 Tsjechiesen
  februari tot maart Transporten Ravensbrückse vrouwen voor vergassing naar Bernburg onder hen Olga Benario, Hilde Klose, en andere verzetsstrijdsters
  23-25 maart Duizend vrouwelijke gevangenen werden voor het opbouwen van het vrouwenkamp in Auschwitz abtransportiert
  10 april Executie van acht Poolse vrouwen
  voorjaar ReichsarztDr. Grawitz geeft opdracht gevangenen van Ravensbrück te infecteren met bacteriën. 
  1 mei Kampsterkte plusmn 7500 vrouwen en meisjes
  7 juli 170 vrouwen uit Lidice worden afgeleverd. 
  10 juli Himmler geeft Prof. Clauberg opdracht in Ravensbrück sterilisaties uit te voeren. 
  30 juli Eerste experimentele operatie door SS-artsen
  5/6 oktober In opdracht van het RSHA moeten alle Joodse gevangenen naar Auschwitz gebracht worden. Met het eerste transport gaan 622 vrouwen naar Auschwitz
  30 oktober Nog een transport van 186 vrouwen gaat naar Auschwitz
  maart tot oktober Grotere transporten van mannelijke gevangenen komen uit andere concentratiekampen naar Ravensbrück. Uit Buchenwald komen ongeveer 800 gevangenen. 
  31 december Kampsterkte plusmn 8200 vrouwen en meisjes
1943 januari tot december In 1943 werden ongeveer 7600 gevangenen in het kamp opgesloten. 
  26/27 februari 536 Russische krijgsgevangenen, waaronder 62 artsen komen binnen. 
  maart In de Ikaria-wapenfabriek, Velten, worden 800 gevangenen in de wapenfabricage ingezet. 
  14 maart 42 longzieken worden ter vernietiging naar Auschwitz getransporteerd. 
  eind maart In de artilleriefabrieken 1 en 2 te Karlshagen wordt een buitencommando met 1200 gevangenen gevestigd. 
  juli Een transport met duizend Franse vrouwen komt uit Parijs in het kamp aan. 
  20 augustus 175 Tsjechische vrouwen komen uit Auschwitz
  zomer Rondom het kamp worden machinegeweerbunkers ingericht. Prof. Clauberg roept 300 vrouwen uit Ravensbrück op om in Auschwitz gesteriliseerd te worden. 
  31 augustus Kampsterkte thans 14.100 mannen en vrouwen, daarvan zijn enkele duizenden naar bewapeningsbedrijven overgebracht. Daar ontstonden buitenkampen. 
  november Een groot transport van Joegoslavische vrouwen komt uit Ljubljana aan. 
  december In de Heinkel-vliegtuigfabrieken van Barth werd een groot buitenkamp ingericht. Een eerste transport met 200 vrouwen uit vele landen gaar naar Barth. 
  31 december Kampbevolking nu 15.100 mannen en vrouwen
1944 31 januari Kampbevolking nu 17.500 mannen en vrouwen
  8 februari 1000 Françaises uit Compiègne binnen. 
  17 februari 386 Russische vrouwen komen uit Riga aan. 
  11 maart 167 Russische en Poolse gevangenen komen uit Bialystock. 
  15 april 473 Zigeunerinnen komen uit Auschwitz. 
  11 mei 500 Françaises arriveren uit Fort Romainville. 
  mei In de bewapeningsbedrijven Heinkel, Rostock, Schwarzenforst en Siemens & Halske arriveren totaal 2500 vrouwen. 
  mei/juni Uit Auschwitz komen 650 vrouwen, verder transporten uit Bialystock
  juni 58 Griekse vrouwen uit Athene arriveren in het kamp
  30 juni Kampbevolking ongeveer 30.800 vrouwen en mannen
  22 juli Uit Auschwitz komen 998 vrouwen

 

  juli tot november Uit Auschwitz komen transporten met vrouwen uit Italië, Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland. Transportaantal 5000. 
  september Tenten worden opgezet. Eerste bewoners Poolse vrouwen. 
  26 september Rosa Thälmann wordt afgeleverd in Ravensbrück
  27 september Katje Niederkirchner wordt geëxecuteerd
  14 december In een nieuwgebouwde gaskamer worden de eerste vrouwen vernietigd. 
  december Het jeugdkamp Uckermark wordt opgedoekt en slechts voor nieuw-ingeleverde mannen aangewend, die niet meer kunnen werken. 
  31 december Kampbevolking thans 43.733 vrouwen en mannen, waarvan meer dan 50% in buitenkampen, die vlakbij de grote wapenfabrieken liggen. Hoge sterftecijfers. 
1945 31 januari Kampbevolking: 45.637 vrouwen en mannen. 
  10 januari Eerste transport van arbeidsongeschikten komt direct in het kamp Uckermark, 210 Françaises. 
  22/24 januari Massatransporten uit Polen, speciaal uit Auschwitz en andere ontruimde kampen, komen te Ravensbrück aan. 
  26 februari Een groot transport van mannelijke gevangenen gaat naar Mauthausen. 
  28 februari Kampbevolking 46.473 vrouwen en mannen. 
  maart Terwijl dagelijks transporten aankomen uit de kampen in Polen die door de opmars van het Rode Leger werden ontruimd, verlaten wederom dagelijks grote transporten Ravensbrück waarvan dikwijls niet eens bekend is waar zij heen gaan. 
  31 maart Kampbevolking: 37.699 vrouwen en mannen. 
  begin april De SS vernietigt alle dossiers en kaartsystemen. Transporten komen en gaan. Het kamp bevindt zich in staat van opheffing. 
  27/28 april In het kamp bevinden zich nog ongeveer 18.000 gevangenen. 's morgens om 5 uur komt het bevel dat alle gevangenen moeten worden geëvacueerd. In verschillende richtingen verlaten ongeveer 15.000 gevangenen het concentratiekamp Ravensbrück.

Ongeveer 3000 zieke vrouwen kinderen en mannen blijven achter. 

  30 april Het eerste commando stoottroepen van de 49e afdeling, eenheid van het 2e Belorussische Front trekt Ravensbrück binnen.

HET KAMP IS BEVRIJD!

  1 mei Feest van de 1e mei in het bevrijde Ravensbrück.