Back Home (Gramschap)

In augustus 1985 verscheen Gramschap 45/46.

Een dubbelnummer met een "Historiese Bijlage":

De Revolutie van de jaren '60 : PROVO IMAGE

Kort daarvoor was een peperdure herdruk verschenen van Roel van Duyn's oude incomplete studeerkamerprovoboek Het Witte Gevaar onder de misleidende titel "Provo, de geschiedenis van de provotarische beweging", wat de indruk wekte dat het om een ECHTE geschiedenis van de Provo-beweging zou gaan.
Reden voor Gramschap om een realistisch analytische, accurate en volledige geschiedenis van de PROVO-beweging te vervaardigen, die voor de bescheiden prijs van 6 gulden 50 in de boekwinkels kwam te liggen.
Helaas hebben maar weinig historici hem kunnen vinden. Die kijken liever in boeken uit de bibliotheek. Wie weet verandert dat, nu de Gramschap geschiedschrijving op internet is te vinden.

Terwille van de leesbaarheid is de bijlage niet als scan, maar als tekst op deze pagina te vinden. De oorspronkelijke lay-out is zo goed mogelijk gehandhaafd.


INHOUD

VOORAF: SPOKEN


OMSLAG

INLEIDING

DE ONVERWACHTE REVOLUTIE

HET WONDER VAN AMSTERDAM

PROVO ALS LUCHTBALLON

NA DE EXPLOSIE

PROVO VAN BINNENUIT

EEN GEBOORTEGOLF ALS REVOLUTIE

PROVO IMAGE : EEN CHRONOLOGIE



SPOKEN
Een spook waart rond in de wereld - het spook van de revolutie.
Het waart rond in de wandelgangen van het Kremlin, in de country clubs van Connecticut en Virginia. Het sluipt rond in Oost- en West-Berlijn, in afgelegen Bengaalse dorpen en op de bananenplantages van Guatemala. Dat spook is de ontredderde, gekwelde mens, op zoek naar nieuwe maatschappelijke omgangsvormen. Zijn nadering veroorzaakt angst; de bange mens geeft het spook namen. Afhankelijk van wie die bange mens is, heet het democratie, communisme, anarchisme, terwijl het niets van deze verschijnselen in zich hoeft te hebben. Want revolutie hoeft niet per definitie altijd op het punt van uitbreken te staan, hoeft ook niet altijd te worden gezien als iets dat vlak voor de deur staat. Het spook is, paradoxaal genoeg, angstaanjagender naarmate het verder weg is en zijn contouren dus nog vaag zijn. Het enige dat min of meer met zekerheid over dit spook kan worden gezegd, is dat het zeer veel verschilt van gelijksoortige spoken in het verleden.


 R. Sega1, The Struggle Against History, 1971.

Toen Segal het bovenstaande schreef was het door hem beschreven spook op z'n omvangrijkst -  zelfs de meest botte politicus of wetenschapper kon het bestaan ervan niet meer negeren. Het waarde toen al zo'n 6 jaar rond en veroorzaakte veranderingen die de nachtmerries van heel wat autoriteiten verre overtroffen. Lang zou het niet duren. Al rondwarend maakte het spook nog wel even achteloos een eind aan de bejaarde fascistische dictaturen in Spanje en Portugal en verjoeg het de Griekse kolonelskliek (die de brutaliteit had gehad om nog net een fascistisch bewind te vestigen in de opkomstjaren van het spook), maar juist de toegenomen omvang van het spook deed zijn kracht afnemen. Het hield op spook te zijn.


Hier en daar werd het van spook tot werkelijkheid, maar voor concreet geworden spoken is men minder bang, en waar het spook zich concretiseerde (zoals in Chili bijvoorbeeld) werd het dan ook meestal vernietigd. Op andere plaatsen leek het spook zich op te lossen. Ook dat was aan z’n omvang te wijten: de invloed van het spook werd daar zo groot dat het nauwelijks meer afstak tegen z’n omgeving, dat het aan de uitgedijde randen begon te vervagen en af te brokkelen en tenslotte inéénkromp tot het bijna weer zo klein en onopmerkelijk was geworden als het voordien geweest was.
En al gauw begon men schamper te doen over het spook. Degenen die zich kort daarvoor nog in angst, woede of afgrijzen van het spook afgekeerd hadden, spraken nu laatdunkend over "dat spookje, ach ja, daar heb ik ook nog mee gespeeld vroeger", en wie zich wilde onderscheiden begon te beweren dat het spook nooit bestaan had en dat de plaatsgevonden veranderingen niets met het spook te maken hadden gehad. Dat tegelijkertijd met man en macht geprobeerd werd om de ondergedoken resten van het spook op te sporen en te vernietigen, scheen geen beletsel voor deze stelling te zijn. Omdat je verschijnselen die nooit bestaan hebben moeilijk kan onderzoeken werden er maar weinig pogingen ondernomen het ontstaan en het verdwijnen van het spook te bestuderen. De historische bijlage van deze GRAMSCMAP is een gedeelte van een uitgebreide realistische analyse over de revolutie van de jaren '60, die elders zal verschijnen. De voornaamste reden van deze voorpublicatie is de hoge prijs en de lage informatiewaarde van andere recente publicaties over dit onderwerp. Deze GRAMSCHAP-uitgave is bedoeld voor het straatonderwijs.

 


Terug naar INHOUD


  provoimage


Terug naar INHOUD

INLEIDING

Sinds het begin van deze eeuw heeft het kapitalisme zich ontwikkeld van een als los zand aan elkaar hangende verzameling zelfstandige ondernemingen tot een haast volledig geïntegreerd productiestelsel, een sociaal geheel waarvan alle onderdelen met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk zijn. Door de concentratie van het kapitaal, door een toenemende scheiding tussen bezit en leiding, door arbeidsverdeling en door de steeds groeiende technische en economische noodzaak voor planning en staatsbegeleiding, is een in wezen socialistisch productieproces ontstaan, geheel volgens de door Marx gedane voorspellingen.
Marx meende dat als het kapitalisme in deze fase zou zijn beland het mogelijk zou worden voor de arbeidersmassa om door middel van een revolutie dit tot een sociaal geheel geworden productieproces over te nemen en het te voorzien van een eveneens sociale heerschappij over de productiemiddelen.
De gebaarde economische waarzegger kon natuurlijk niet voorzien dat de technische ontwikkeling en de enorme -niet eens meer internationale maar praktisch universele- uitbreiding van het stelsel het mogelijk zouden maken om, ten koste van meedogenloze uitbuiting van het onontwikkelde zuiden van de planeet, de arbeidersmassa in het geïndustrialiseerde deel van de wereld een welvaart te verzekeren die hen de illusie van macht zou schenken en hen in de waan zou brengen dat de socialisering van het bezit al aan het plaatsvinden was of zelfs overbodig geworden was.
"De geïndustrialiseerde samenleving van het geliberaliseerd kapitalisme heeft het verschil tussen twee soorten bezit verdoezeld: consumptief en productief bezit. In de dagen van Marx, en ook nog vele tientallen jaren daarna, bestond dat verschil nauwelijks, omdat het bezit van het ene aan dat van het andere was gekoppeld. wie aanspraak kon maken op productief bezit, had ook consumptief bezit. Wie geen productief bezit had, bezat kort en goed helemaal niets. De massa van arbeiders is er niet in geslaagd zich productief bezit -dat is het bezit van maatschappelijke macht- te verwerven. De arbeiders moeten het doen met consumptief bezit, bezit van materiële macht, die de illusie van maatschappelijke macht geeft.
De massaproductie van consumptiegoederen neemt steeds grotere vormen aan en de arbeiders kunnen zich dan ook steeds meer materieel bezit verwerven. Het gevolg hiervan is dat zij er ten dele van overtuigd raken in vergaring van materieel bezit het bewijs te moeten zien van de realisering van een maatschappij waarin gelijke kansen en rechten voor iedereen bestaan, waarin de ongelijkheid van het bezit van steeds minder belang wordt en waarin zij aan de druk en risico's van hogere vormen van verantwoordelijkheid kunnen ontsnappen, zolang zij niet méér willen dan de beschikking over hun ondergeschikte consumptieve machtsmiddelen. ()
Waarschijnlijk geeft niets zozeer de psychische kloof tussen het oude en nieuwe kapitalisme () aan als de auto. De auto straalt een bijzonder soort macht uit, niet alleen in de symbolische betekenis van het woord, maar ook wezenlijk, als object. Een man achter het stuur heeft de neiging zichzelf meester te voelen van de omstandigheden. Hij is gewoon de gelijke van al die anderen achter het stuur, ook al zijn de auto's van die anderen beter en duurder. Hij is op dat moment machtiger en vrijer dan de man in de bus of de trein, machtiger en vrijer ook dan de miljonair die te voet de straat oversteekt. ()
Televisietoestellen dragen ook bij tot dat sensationele gevoel macht te hebben, over anderen te kunnen beschikken. Niet alleen dat alle programma's een soort uniform vermaak voor rijk en arm geven, maar 
Allerminst zal Marx hebben voorzien dat er een Sovjet-Unie zou ontstaan, waar de revolutie zo vroeg plaatsgevonden heeft dat wel in theorie het beheer van de productiemiddelen gesocialiseerd kon worden, maar dat de productiewijze nog in geen 70 jaar tot een sociaal geheel zou kunnen uitgroeien. De daardoor ontstane onevenwichtige toestand is een soort spiegelkopie van de toestand waarin het kapitalisme zich bevindt, identiek genoeg om te zorgen dat de Sovjet-Unie op zijn eigen wijze deel is uit gaan maken van HET SYSTEEM.

Toen in 1917 de Russische bolsjewieken hun revolutie voltrokken verwachtten zij -conform de voorspellingen van Marx- dat een periode van oorlogen, economische crises en revolutie het kapitalisme zou teisteren.
Gelijk hadden ze: op de Eerste Wereldoorlog volgde een reeks van (al dan niet geslaagde) revoluties, economische crises -waaronder de grote crisis van 1929-, burgeroorlogen en ten slotte een Tweede Wereldoorlog.
Van die revolutionaire bolsjewieken was er ondertussen niet één meer in leven (grotendeels dankzij Stalin) en van de revolutionairen in de rest van de wereld ook niet veel meer (dankzij Hitler). En na de verschrikkingen van de voorbije halve eeuw schenen de volksmassa's niet zo veel meer te voelen voor revoluties (mede met het voorbeeld van het verloop van de bolsjewistische revolutie voor ogen), maar zeker ook niet voor een herhaling van de kapitalistische economische crises. Zij verlangden vooral rust en zekerheid. Dus legde Het Systeem zich er op toe hen die te geven en trad er een periode van ogenschijnlijke rust in.
het feit dat men door een knop om te draaien kan bepalen wat men wil zien, veroorzaakt een superioriteitsgevoel." *

"De arbeiders in de geliberaliseerd-kapitalistische samenlevingen zijn zich bewust van hun armoede, als zij zich vergelijken met de echte rijken in de wereld, maar ze weten óók heel goed dat ze, in vergelijking met het overgrote deel van de totale mensheid, zélf tot de rijken der aarde behoren. En voor de massa van deze 'rijke' arbeiders zijn de steeds lastiger wordende armen van deze wereld, met hun onbegrijpelijke cultuur en hun vreemde huidskleur, geen wezenlijke of potentiële bondgenoten in een botsing met het kapitaal. Integendeel, de armen vormen een feitelijke of mogelijke bedreiging voor de continuering van bevoorrechting."

"Als de economische functie tenslotte bepalend is voor de klasse-indeling, dan kan men in het geliberaliseerd-kapitalistische systeem, met een arbeiderspotentieel dat zo versnipperd en veelzijdig is georganiseerd, niet meer vasthouden aan de een of andere traditionele definitie van het begrip klasse.
Op welk punt zijn werknemers met een leidinggevende functie in belangrijke ondernemingen niet langer arbeiders met een toeziende taak maar gegoede burgers?
Wanneer is een werknemersaandeel in het eigendom van de onderneming alleen maar bedoeld om een verzoening tot stand te brengen met een massa die desondanks een arbeidersmassa blijft en wanneer doen die arbeiders hun intrede in de klasse van productief-kapitaal-bezitters?
Moeten de bureaucraten van de vakbonden, die weliswaar een controlerende functie uitoefenen op de maatschappelijke aanwending van het kapitaal, maar zelf helemaal niets of vrijwel niets bezitten, tot de werkende klasse worden gerekend? En de topfunctionaris van een staatsonderneming, iemand die niet beschikt over productief kapitaal,
Ogenschijnlijke. Want hoewel de machtsstrijd in het hart van Het Systeem -het geïndustrialiseerde Westen- achter de schermen plaatsvond, vond hij wel degelijk plaats; en hoewel de antikoloniale bevrijdingsoorlogen slechts zelden tot grote gewapende treffens uitgroeiden, waren het toch oorlogen, evenals de koude oorlog een oorlog was, met alle daarbij behorende politieke en economische consequenties.
Maar juist door het veranderen van koloniën in zogenaamd zelfstandige (maar economisch uiterst zwakke) delen van Het Systeem, en juist door de dankzij de (koude) oorlogseconomie voortsnellende ontwikkeling op het gebied van techniek en productiemethodes, werd het mogelijk de voor Het Systeem zo noodzakelijke rust in het hart te scheppen.
Want niet alleen had Het Systeem behoefte aan arbeidskracht (mede wegens de enorme vernietiging van productiemiddelen en arbeidskracht die WO II veroorzaakt had en de toenemende rol van administratieve arbeid, noodzakelijk gemaakt door het steeds complexer wordende geheel van Het Systeem), het had sterk behoefte aan geschoolde arbeidskracht en vooral aan betrouwbare arbeidskracht.
Continuproductie-methodes en hoge technologie maakten Het Systeem uiterst kwetsbaar. De ontevreden arbeider die over zou gaan tot staking of individuele sabotage kon een enorme schade veroorzaken.
Dus werd de arbeider -tenminste in het kwetsbare geïndustrialiseerde deel van Het Systeem- voorzien van genoeg (consumptief) bezit om hem tevreden te houden en werden de arbeidersorganisaties volledig opgenomen in Het Systeem, met de daarbij behorende politieke -maar nauwelijks economische- macht.
Zo werd de revolutie -de eindelijk mogelijk geworden overname van de productiemiddelen door de arbeidersmassa- door Het Systeem afgekocht.


  DE ONVERWACHTE REVOLUTIE

In het midden van de jaren 60 maakte het kapitalisme zich op om een nieuwe fase binnen te gaan. De voortschrijdende technologie reduceerde de arbeid , die altijd zo'n belangrijke plaats ingenomen had, tot een van de minder gewichtige >>>>
maar die wel een jaarlijks inkomen geniet dat alleen maar een paar renteniers onvoldoende zou toeschijnen? Waar hoort die bij ?"**

Ronald Segal

*Niet alleen de mogelijkheid om te bepalen wat men wil zien, maar vooral de mogelijkheid te bepalen wat men niet wil zien tekent naar ons idee de illusie van macht die TV geeft: het is mogelijk geworden om met een druk op de knop de regeringsleider tot zwijgen te brengen. Het blijft een illusie: hij praat in werkelijkheid gewoon door, hij is niet echt afgezet. (Grschp)

**Wij willen hier graag nog een voorbeeld aan toe voegen dat zeer typerend is voor de toestand van het huidige kapitalisme: de kapitalist die zichzelf in loondienst neemt als directeur van zijn eigen BV en zodoende zowel van de staatsvoorzieningen ten behoeve van de ondernemers als van die ten behoeve van de arbeiders profiteert. (Grschp)


productiefactoren. De arbeidersmassa was in feite overbodig aan het worden door automatisering van zowel productie- als administratieve arbeid. Het is een proces dat door zowel de kapitalisten als de arbeidersorganisaties zo veel mogelijk getraineerd werd, maar dat zich steeds sneller en onstuitbaarder nog steeds aan het voltrekken is. Doch in de jaren 60 wordt het slechts door een enkeling onderkend en nog zeldzamer is het dat men de consequenties werkelijk overziet.
Toch is het in die jaren 60 dat er, ondanks de welvaart die dan op zijn hoogtepunt is en naar het de meeste mensen lijkt
voor altijd zal duren, een revolutie uitbreekt in het hart van Het Systeem. Een revolutie die ten onrechte vaak wordt afgedaan met de benaming studentenrevoltes.
Ten onrechte, al was het alleen maar omdat het niet slechts om studenten ging. De jongeren, etnische minderheden, maatschappelijke drop-outs, intellectuelen (die niet langer slechts uit de heersende klasse voortkwamen), kunstenaars en werklozen, die de drijvende kracht achter deze revolutie vormden hadden één ding gemeen: zij waren (nog) niet geïntegreerd in Het Systeem en voelden juist daardoor de noodzaak om een sociale beheersing van het systeem tot stand te brengen.



revolutie v. ( s), algehele verandering, ommekeer in de staatkundige en/of maatschappelijke toestanden in een land ten gevolge van een actie van hen die daaraan onderworpen waren; ook alleen een dergelijke actie, ongeacht het succes.   
uit: van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal


De revolutie van de jaren 60 was wel degelijk een poging om de maatschappelijke toestanden algeheel te veranderen en was dus meer dan een reeks revoltes. Zij heeft in een tijd dat er praktisch geen revolutionaire beweging meer bestond die weer tot leven gewekt in velerlei vormen. Zij heeft Het Systeem gedwongen z'n aard bloot te geven en het zo voorgoed ongeloofwaardig gemaakt. Zij heeft het idee van verzet tegen Het Systeem, dat bijna verloren was gegaan, opnieuw ingang doen vinden en daarmee heeft ze het willoos afglijden naar een corporatistische samenleving voorlopig voorkomen. Dat is niet gering.
Maar hoewel ze grote maatschappelijke en politieke veranderingen te weeg bracht was die revolutie van de jaren '60 -die zich wel kon verbinden met de machteloze massa in het uitgebuite deel van de wereld, maar niet met de machtige maar gecorrumpeerde massa in het hart van Het Systeem- niet in staat om de eigendomsverhoudingen aan te tasten.
Eén van de zwaktes van deze revolutionairen was dat zij, zoals revolutionairen wel vaker overkomt, zó ver voorliepen, dat een deel van hun doelstellingen uitging van een toestand die nog niet bestond, waarvan zelfs de eerste symptomen nog >>>>
nauwelijks zichtbaar waren: het verdwijnen van de arbeid als voornaamste productiefactor.
In feite is de dé-klasse van overbodige arbeiders waarop zij hun hoop -en in een enkel geval hun theorieën- bouwden pas na de, omstreeks 1966 ingezette, economische neergang  langzaam begonnen zich te vormen. Of die gedé-klasseerden, net als de kleine groep gedé-klasseerden uit de welvaartstijd van toen, een revolutionaire kracht zullen gaan vormen is nog maar de vraag. Al eerder in de geschiedenis is gebleken dat het leger van werklozen even makkelijk ook tot een uiterst reactionaire kracht kan worden vervormd.


  HET WONDER VAN AMSTERDAM

De onverwachte revolutie van de jaren 60 vertoonde grofweg vier stadia. Van spontane ongeregeldheden kwam het tot verzet tegen de onderdrukkingsmechanismen van Het Systeem, vervolgens tot afwijzing van Het Systeem als geheel, en tenslotte tot pogingen zowel om Het Systeem te vernietigen als om buiten Het Systeem een alternatief tot stand te brengen.
Binnen die revolutie nam de Amsterdamse Provo-beweging een uitzonderlijke plaats in. Niet zozeer omdat ze in zo'n relatief vroeg stadium verscheen of omdat ze zo'n snelle en grote invloed had op het maatschappelijk en politiek stelsel in Nederland. Die verschijnselen kunnen verklaard worden uit specifiek Nederlandse omstandigheden van die periode, zoals het veel weerstand oproepende huwelijk van Beatrix en het aderverkalkte regentenbestuur dat in Nederland op z'n dooie gemak het gezag handhaafde.
Het kostte Provo weinig moeite om via de techniek van de provocatie in een jaar tijd die autoriteiten volledig in het nauw te drijven. Met verbazingwekkende domheid trapte eerst de zelfverzekerde politie (die overigens na de nazi-bezetting nooit afdoende gezuiverd was) in iedere opgezette val; met verbeten regelmaat knuppelde ze los op actievoerders die geen, of slechts een minieme, overtreding hadden begaan, en bovendien vergat ze daarbij de pers en het publiek te ontzien. Nadat de politie zichzelf op die manier onmogelijk had gemaakt, kwam onmiddellijk de justitie zich vrijwillig melden voor een provo-behandeling; mensen werden maandenlang in de gevangenis gezet voor onnozele vergrijpen als het niet doorlopen na een daartoe gegeven bevel, het uitdelen van pamfletten of het geven van een vertoning.
De daaruit voortkomende publiciteit en toegang tot de media werd door Provo niet alleen benut om sympathisanten te werven maar ook voor het aan de orde stellen van tot dan door de bestuurlijke macht en de politiek niet serieus genomen kwesties als het recht op vrije meningsuiting en demonstratie, het gebruik om mensen maandenlang in voorarrest te houden zodat de straf al uitgezeten was voor het vonnis, het luchtvervuilende en straatverpestende autoverkeer in de binnenstad, de luchtvervuiling door de industrie, de leegstand ondanks de woningnood, de gevolgen van de automatisering en de weerzinwekkende kanten van het Nato-bondgenoot- schap.
In feite zijn een groot deel van de onderwerpen die in de afgelopen 20 jaar (en vaak tot op heden) als belangrijke maatschappelijke controverses bediscussieerd worden door Provo voor het eerst onder de aandacht van een tamelijk massaal publiek gebracht.
posterspanje
Maar hoe uitzonderlijk dat op zich, gezien het tijdstip, ook was (weliswaar was in 1964 in Berkeley USA op de universiteit een studentenoproer uitgebroken, maar dat richtte zich in die periode nog hoofdzakelijk op zaken die de studenten rechtstreeks betroffen), het was toch slechts een uit de Nederlandse situatie voortkomende toevalligheid. Werkelijk uitzonderlijk aan Provo was de onmiddellijke en totale verwerping van Het Systeem, een verwerping die voortkwam uit een op realisme gebaseerde desperate houding.
Provo's beginselverklaring (mei 1965) was kort en zeer duidelijk: “ Provo voelt zich voor de keus gesteld: desperaat verzet of lijdzame ondergang. Provo roept op tot verzet waar het kan. Provo ziet in dat het de uiteindelijke verliezer moet zijn maar de kans om deze maatschappij althans nog eenmaal hartgrondig te provoceren wil het zich niet laten ontgaan. Provo beschouwt het anarchisme als inspiratiebron voor het verzet. Provo wil het anarchisme vernieuwen en onder de jeugd brengen.”
En dat is dan het tweede uitzonderlijke aan de beweging: het beroep op het anarchisme. Het anarchisme was in die tijd een praktisch uitgestorven ideologie. Er bestond in Nederland, maar ook in de rest van de wereld, geen anarchistische beweging van enige betekenis meer. Wat zich nog anarchist noemde had zich, op een enkele uitzondering na, verzameld in een paar uiterst kleine en zeer sektarische groepjes van voornamelijk intellectuelen, die ellenlange artikelen schreven over de anarchistische stromingen uit het verleden, die een >>
afschuw hadden van alles wat op vernieuwing leek en die zich over het algemeen verre hielden van straatacties. De gemiddelde Nederlander zou in 1964 waarschijnlijk raar hebben staan kijken als iemand hem zou vertellen dat er nog anarchisten in Nederland bestonden.
Het beroep dat Provo deed op het anarchisme als inspiratiebron werd dan ook niet erg serieus genomen. En de enige positieve doelstelling van de beweging, het vernieuwen en onder de jeugd brengen van het anarchisme, al helemaal niet.
Toch heeft Provo juist die enige positieve doelstelling meer dan waar gemaakt. Het heeft voor een verbreiding en invloed van het anarchisme gezorgd die nu nog voortduurt en heeft zich daarmee een plaats verworven in de kleine rij van belangrijke anarchistische bewegingen van deze eeuw.


  PROVO ALS LUCHTBALLON

Van het beleden anarchisme getuigen niet alleen de Provo-geschriften maar vooral de manier waarop de beweging georganiseerd was, of beter: ongeorganiseerd was.
De structuur van Provo berustte voornamelijk op een aantal aanloopadressen, oorspronkelijk woningen van provo's, in een later stadium een kelder onder het huis van de componist Peter Schat en een oud binnenvaartschip aan de Jacob Catskade (later Korte Prinsengracht).
In die periode kreeg Provo ook de beschikking over een telefoon en een goedkope offsetpers die werd ondergebracht op een geheim adres (oorspronkelijk in de Czaar Peterstraat) dat niet als contactadres werd gebruikt en alleen bekend was aan degenen die daadwerkelijk drukten. Dit om de voortdurend dreigende inbeslagname van de pers te voorkomen.
Voor de rest was Provo volledig open: wie wilde kon binnenlopen en meedoen waar-ie wou. Provo kende geen algemene vergaderingen. Beslissingen werden over het algemeen genomen door min of meer toevallig bij elkaar zittende groepjes individuen. Wie het met de gesmede plannen niet eens was deed niet mee.

Een voorbeeld:
Het, door de buitenwereld vaak als cruciaal afgeschilderde, besluit om in 1966 aan de gemeenteraadsverkiezingen mee te doen werd, volgens de meeste bronnen, genomen op een bijeenkomst waar een groot aantal provo's aanwezig waren. Wat de bronnen niet vermelden is dat de provo's die niet veel zagen in deelname aan de verkiezingen voor het grootste deel niet de moeite hadden genomen om naar die beslissende bijeenkomst te komen; zij gingen er van uit dat wie zin had om namens Provo aan de verkiezingen mee te doen dat maar moest doen. Zij gingen er ook van uit dat ze zo iemand ten alle tijden individueel ter verantwoording konden roepen: niet voor z'n besluit om mee te doen maar wel voor al z'n woorden en daden, hij bleef verantwoordelijk voor wat hij deed, ook al was het besluit door een groot aantal provo's genomen.
Om dat standpunt goed te begrijpen dient men één ding te beseffen: in de ogen van de meeste provo's bestond Provo >>

 niet! Provo was een image, een luchtballon, een beeld van iets, maar niet het ding zelf. Zodoende was het ook onmogelijk dat iemand namens Provo zou spreken. In de praktijk kwam dit er op neer dat iedereen bevoegd was namens Provo te spreken, maar dat ieder ander ook het recht had die spreker ter verantwoording te roepen voor zijn uitspraken. Dat beperkte het animo om namens de beweging te spreken aanzienlijk. Zelfs de tamelijk kleine groep van (aan de pers) bekende provo's vermeed in het algemeen collectieve en zeker individuele uitspraken die de beweging vast zouden kunnen leggen. Ook hierbij werkte het middel van de decentralisatie uitstekend: voor iedere actie en onderneming werd een aparte vereniging, comité of actiegroep opgericht die dan door Provo gesteund werd. Hetzelfde werd toegepast op de Provo-bladen: om voortdurende inbeslagname van het blad PROVO tegen te gaan werden sommige cartoons en artikelen afgedrukt in apart uitgegeven andere bladen als GOD, NEDERLAND & ORANJE en IMAGE.

De decentralisatie, het individualistisch karakter en de openheid van Provo vormden tevens een redelijk effectieve beveiliging tegen infiltraties. Binnen Provo werd over van alles gepraat, maar door het ontbreken van een centrale leiding of een 'democratische structuur' was het niet nodig om plannen voor verboden acties met anderen te bespreken dan met degenen die er direct bij betrokken waren omdat ze door de initiatiefnemer(s) volstrekt vertrouwd werden. Dat er geen sprake was van een centrale leiding of een geheime kern binnen Provo was voor de politie en de veiligheidsdiensten nauwelijks begrijpelijk. Dat de beweging organisatorisch in

feite niet bestond konden noch de media, noch de autoriteiten, noch de later geïnteresseerd geraakte wetenschappers, geloven. Die niet bestaande organisatie verspreidde immers op een gegeven moment maandelijks ongeveer 20.000 exemplaren van het blad Provo, gaf een ongeëvenaarde stroom pamfletten en ander drukwerk uit, voorzag in het (karig) levensonderhoud van tientallen mensen en verzamelde meer dan 13.000 stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen. Toch werd het anarchistisch karakter tot het eind toe redelijk gehandhaafd.

Dat Provo nooit bestaan had bleek paradoxaal genoeg wellicht het duidelijkst uit de opheffing van de beweging in mei ‘67: na de opheffingsbijeenkomst in het Vondelpark was de beweging die voor de grootste beroering in de recente Nederlandse geschiedenis had gezorgd van de ene op de andere dag volkomen verdwenen.



NA DE EXPLOSIE

Nadat hij was doorgeprikt bleek de luchtballon een soort fragmentatiebom te zijn. “Oproep tot permanente revolutie” was de titel van Provo’s opheffingspamflet. En tijdens de opheffingsbijeenkomst werd iedereen aangespoord om de opgedane ervaring en de aangeleerde technieken in zijn eigen omgeving en op zijn eigen wijze te benutten. Daarmee werd het zaad gezaaid voor de overvloed van actiegroepen die in de daaropvolgende jaren overal zouden opduiken.
Onvermijdelijk was dat een groot deel van die groepen wel de Provo-technieken zouden overnemen maar niet het anarchisme en de wendbaarheid van Provo. Zij verzandden tot vaak dogmatische organisaties met een zeer beperkte visie, die in veel gevallen slechts voor een groepsbelang opkwamen en ieder spoor van Provo’s creativiteit ontbeerden. >>>>
Nog jaren later worden er even flauwe als nutteloze ‘ludieke’ acties ondernomen tegen autoriteiten die dan allang geleerd hebben even ‘ludiek’ te reageren in plaats van de actievoerders door de politie een hersenschudding te laten slaan.


posteroproep

Terug naar INHOUD


PROVO VAN BINNENUIT


"Is dit de officiële mening van Provo?," vragen de journalisten aan de jongen die een pamflet voorleest.
"Provo bestaat niet," antwoordt hij. Er wordt waarderend gelachen. Dat het de waarheid zou kunnen zijn komt niet bij de luisteraars op.
Dat Provo zelf een provokatie is, dat de zo serieus genomen beweging in werkelijkheid als organisatie niet bestond, is iets dat ook 20 jaar nadien nog steeds nauwelijks aanvaardbaar lijkt voor degenen die zich met de geschiedenis van de beweging hebben beziggehouden.
Over de interne gang van zaken en de sfeer binnen Provo is dan ook nauwelijks informatie te vinden die een enigszins reëel beeld geeft.
Ongetwijfeld het beste beeld van 'Provo van binnenuit' heeft Hans Tuynman gegeven in zijn boek FULL-TIME PROVO. Geschreven tijdens zijn verblijf in de gevangenis in 1966.
Op de volgende pagina's* drukken wij het eerste deel van dat boek af: een beschrijving van de gebeurtenissen tussen 9 maart en 1 april 1966.

*Klik Hier voor Hans Tuynman : Full-Time Provo


Terug naar INHOUD


'n geboortegolf als revolutie

Het begon in de jaren ‘50. Hoewel... goed beschouwd was het begonnen direct na de Tweede Wereldoorlog. “Alles zoop en naaide, heel Europa was een groot matras”, zou de dichter Remco Campert later schrijven over die bevrijdingstijd.* Ongetwijfeld een accuraat beeld, en de gevolgen bleven dan ook niet uit: zoals op de meeste oorlogen volgde er ook dit keer een geboortegolf.
Opgroeiend in een zich herstellende wereld waren de kinderen van die eerste na-oorlogse generatie niet alleen fundamenteel anders dan hun ouders en grootouders (wiens geest gevormd was door crises en oorlog), zij waren bovendien met velen. Zo veel dat toen zij opgroeiden de schoolklassen uitpuilden, zo veel dat de huizen te klein bleken, zo veel dat ze de straten vulden, zoveel dat er een nieuw woord werd uitgevonden om ze als groep aan te duiden: in de jaren ‘50 werden zij tot ‘teenagers’. De betrekkelijke welvaart in de tweede helft van de jaren ‘50 was voor hen vanzelfsprekend, en even vanzelfsprekend was het dat de verouderde en door de oorlogsslachting volledig versplinterde cultuur van hun ouders voor hen niets betekende. Zonder terughoudendheid stortten zij zich dan ook op de eerste tekenen van een nieuwe culturele beweging die in die tijd opdook. Voor deze nieuwe culturele beweging was een andere generatie verantwoordelijk: een generatie geboren kort vóór de oorlog, te jong om een actieve rol gespeeld te hebben in de slachting -zoals hun vaders en oudere broers, waarvan er velen niet terugkwamen. Opgegroeid in verwarring en onzekerheid, vormden zij een ‘losgeslagen generatie’, de ‘boze jonge mannen’, de ‘rebellen zonder doel’. Het waren schrijvers als Kerouac en Sillitoe, filmacteurs als James Dean en muzikanten als Elvis Presley, die, brekend met alle tradities, in de jaren’ 50 hun producten naar buiten brachten. En tot ieders verbazing troffen zij een rijpe markt aan: de miljoenen teenagers die reikhalzend uitzagen naar ‘iets anders’.

Jeugdcultuur
Daarmee was de zo massaal aanwezige jeugd ontdekt, niet slechts als lastige groepering, maar vooral als economische factor van betekenis. Omdat hun ouders, zo bekend met gebrek, hun kinderen niet graag iets ontzegden, beschikten zij over meer geld dan enige jeugdige generatie ooit had kunnen dromen, en opgegroeid in een periode waarin de welvaart even snel toenam als hun eigen lengte hadden zij geen enkele reden om daar zuinig mee om te springen.
Vanaf dat moment putten oude en nieuwe industrieën zich uit om de jeugd te veroveren. Een komische race tussen bejaarde heren in nette pakken en het razendsnel veranderende leger van onvoorspelbare jongeren neemt een aanvang. De eerste 15 jaar zou de industrie, en daarmee de gevestigde orde, voortdurend achter blijven lopen, maar desondanks werd er goud verdiend. Dat maakte in ieder geval één ding duidelijk: deze chaotische herrie, deze aanstotelijke vuilschrijverij, deze onsmakelijke uitingen, deze rare kinderfratsen mochten dan onbegrijpelijk zijn, ze waren exploiteerbaar (als je maar uit kon vinden hoe) en dus van belang. Dat was de geboorte van de specifieke jeugdcultuur.

*    Wegens deze regel uit het gedicht NIET TE GELOVEN wordt de uitzending van het TV-programma ‘Literaire Ontmoeting’ op 27 mei 1964, waarin Campert het gedicht zou voorlezen, door de omroepleiding verboden.
 
Het beste bewijs voor de ongelooflijke kracht van die, door de geboortegolf gedragen maar door de bestaande orde totaal verworpen, ‘culturele revolutie’ is waarschijnlijk het feit dat de toen ontwikkelde vormen en stijlen nog steeds hun stempel drukken op de cultuur van de jaren ‘80. De namen, beelden, kleding en muziekstijlen uit de periode 1956-1966 worden nog steeds gebruikt (en verkocht!) of dienen nog steeds als inspiratiebronnen voor de hedendaagse cultuur.

Dankzij de nieuwe media (zoals de 45-toeren single en de tv) verspreidde die cultuur zich in de jaren ‘50 massaler en sneller dan tot dat moment voor mogelijk was gehouden. Kort na de USA werd ook Europa aangetast: in Engeland heetten ze Teddy-boys, in Frankrijk Blousons Noirs, in Duitsland Halbstarken en in Nederland Nozems, maar overal deden ze het zelfde: ze hingen rond bij snackbars, kleedden zich opvallend en vielen voorbijgangers lastig. In de ogen van die voorbijgangers -die hun taaltje niet kunnen verstaan en hun muziek slechts als lawaai ervaren- was het tuig, gajes, uitschot. Als Jan Vrijman in 1955 een niet onvriendelijk artikel schrijft over ‘De Nozems van de Nieuwendijk’ wordt er door de ouders van de jongens een klacht ingediend. Nozem, dat is een scheldwoord, even erg als misdadiger, en hun kinderen nozems noemen is een schande.

Er waren maar weinig mensen die opmerkten dat het gedrag van deze jongeren helemaal niet zo wezenlijk verschilde van het eeuwenoude gedragspatroon van een andere groep jeugdigen: de tot die tijd altijd uit de hogere bevolkingsklasse voortkomende studenten. Studenten hadden ook altijd al een voorkeur gehad voor rondhangen bij obscure kroegen, het toejuichen van uitzinnige cultuuruitingen en het lastig vallen van eerzame burgers. Afgezien van wat gemopper had zich daar nooit iemand druk om gemaakt; het hoorde er nou eenmaal bij, en als het eens een keer uit de hand liep dan stond de geldbuidel van pa wel garant om de zaak te sussen, of in het allerergste geval werden de aankomende heren naar de koloniën gestuurd om daar hun wilde haren te verliezen bij het uitmoorden en verkrachten van de inboorlingen.
Niet alleen hun bourgeois-achtergrond, maar ook het feit dat het altijd maar om een kleine groep ging had het onbeschaamde gedrag van de studenten over het algemeen acceptabel gemaakt. Zelfs als het -zoals zeker in de jaren ‘50 vaak voorkwam- helemaal niet om ‘echte studenten’ ging maar slechts om ‘studenten-types’ , uit de betere milieus komende, van artistieke aspiraties vervulde, zich tegen hun bourgeois-achtergrond afzettende, ‘hipsters’, ‘beatniks’ of hoe ze zich ook noemden, openbaarde zich de klasse-tolerantie: ook aan (would-be) kunstenaars werd -als ze tenminste van goede huize kwamen- traditioneel een flinke mate van afwijkend gedrag toegestaan.
Maar met het toenemen van de welvaart gingen steeds meer kinderen opleidingen volgen die tot dan slechts voor de rijken waren weggelegd. Zij kregen daardoor niet alleen de beschikking over een voor hun klasse ongekende hoeveelheid vrije tijd, zij kregen ook de beschikking over een hoeveelheid kennis die, gecombineerd met een toenemend besef van hun eigen economische waarde, hun zelfbewustzijn deed groeien en ze aanzette tot het veroveren van hun eigen culturele en maatschappelijke normen.

Verdwijnende klassentegenstellingen
De oude klassen-tegenstelling die op het punt stond te verdwijnen projecteerde zich nog één maal in de moderne jeugd. Overal ontstaan in het begin van de jaren ‘60 rivaliserende groepen: enerzijds de uitstervende echte arbeidersjeugd, anderzijds de toenemende groep van wat verder geschoolde kinderen van de nieuwe middenklasse waarin de arbeidersklasse langzaam opging. De verschillen kwamen niet alleen tot uiting in de kleding (maar laten we de overeenkomst niet vergeten: beide groepen kleedden zich afwijkend van de burgerlijke norm), of in de muziek (maar laten we de overeenkomst niet vergeten: rock and roll of free jazz, het is in de oren van de burger allebei ‘hysterische herrie’), maar ook in massale veldslagen van de ene groep tegen de andere (maar laten we niet vergeten: zodra de politie verscheen om de vechtenden te scheiden verenigden deze zich onveranderlijk om gezamenlijk tegen de politie te vechten). Pleiners en Dijkers, Mods en Rockers: het waren de laatste stuiptrekkingen van een onderscheid tussen arbeiders en middenklasse dat op het punt stond grotendeels te verdwijnen.

In 1963 wordt de universitaire wereld opgeschrikt door de oprichting van een Studenten Vak Beweging; de oprichters zijn -en dat is het opmerkelijkste nieuws- studenten afkomstig uit arbeidersmilieus. In 1964 wordt het boek “Ik, Jan Cremer” een bestseller; de hoofdpersoon is een merkwaardige combinatie van arbeidersjongen (nozem) en kunstenaar (‘hipster’).
In dezelfde periode begonnen de Beatles en andere nieuwe popgroepen aan hun opmars; zij zullen de kloof overbruggen tussen rock and roll en de meer ‘intellectuele’ muziek.

De 'wetenschap'
Het was in deze tijd dat de jonge wetenschapper Buikhuizen besloot dat het niet slecht voor zijn carrière zou zijn om een studie te maken van een zo in de belangstelling staand fenomeen als ‘de nozem’ (die dan in werkelijkheid al nauwelijks meer bestaat). Wellicht heeft hij daarbij ook gedacht aan het bijkomende voordeel dat nozems als iets onbegrijpelijks golden, dat niemand er iets van af wist en de kans dat zijn onderzoeksresultaten en zijn conclusies aangevochten zouden worden dus miniem was. Buikhuizens onderzoek stelde niet veel voor, maar wel was iedereen onder de indruk van zijn moed:
om niet te veel op te vallen tijdens zijn veldwerk onder deze gevaarlijke barbaren had de jonge geleerde zelfs een spijkerbroek aangetrokken (een spijkerbroek was een uiterst onbeschaafd kledingstuk dat door normale mensen niet gedragen werd en dat dan ook op school of op ‘t werk meestal streng verboden was). Veel wijzer was Buikhuizen, ondanks zijn spijkerbroek, niet geworden, maar één ding was deze dappere Kuifje in Nozemland niet ontgaan: het voornaamste kenmerk van al dat onbegrijpelijke nozemgedrag was dat het provocerend was. Kleding, taal, gedragingen en muziek van de ‘nozem’ waren vooral bedoeld om anderen te schokken. Omdat het scheldwoord nozem niet erg wetenschappelijk klonk - en wellicht ook omdat zelfs Buikhuizen wel aanvoelde dat de nozem niet meer was wat-ie geweest was- bedacht de promovendus een nieuwe naam voor deze jongeren, hij noemde ze provo’s.

Dat had bovendien het voordeel dat Buikhuizen, door alle non-conformistische, op straat rondhangende jongeren onder één naam te vangen, niet hoefde in te gaan op de verschillen tussen de diverse groepen, waaruit hij totaal geen wijs kon. Het zou niet voor het eerst zijn dat een wetenschapper door luiheid en gebrek aan kennis van zaken de spijker op de kop sloeg: de door Buikhuizen op één hoop geveegde en van een nieuwe naam voorziene ‘nozemjeugd’ zou inderdaad niet lang daarna samensmelten tot één groep.

Provotariaat
Het was de uit de kleine Ban-de-Bom-beweging voortkomende anarchistische student RoeI van Duyn die, geïnspireerd door Buikhuizens terminologie, als eerste de theorie opwierp van de jeugd als nieuwe klasse (of eigenlijk dé-klasse): het provotariaat. In de welvaartswereld waar het proletariaat steeds meer verburgerlijkte was het provotariaat volgens van Duyn de enig overgebleven groep potentiële revolutionairen. Mits zij zich verenigden en er een revolutionair bewustzijn in de plaats kwam van hun onbewust revolutionaire gedrag.
De theorie -die overigens gedeeltelijk al in 1936 door de anarchist Piet Kooijman geformuleerd was en die door van Duyn zelf niet erg serieus genomen werd- bleek een profetie te zijn.
In hoeverre van Duyns stellingen enige rol speelden in het proces van bewustwording en aanéénsluiting onder de jeugd dat er op volgde, blijft natuurlijk de vraag. Uit het feit dat de door hem beschreven en gewenste eenheid en bewustwording in Amsterdam eerder tot stand kwam dan elders zou men kunnen concluderen dat zijn activiteit wellicht een versnellende invloed heeft gehad op een proces dat zich toch al overal aan het voltrekken was.
In ieder geval bleek al gauw dat de door van Duyn, Robert Jasper Grootveld, Rob Stolk en anderen begin 1965 opgezette beweging, die het door Buikhuizen bedachte nieuwe scheldwoord PROVO als geuzennaam aannam, binnen korte tijd kon rekenen op de steun van een zeer omvangrijk ‘provotariaat’.

provotariaat


Voor een uitgebreide en geillustreerde chronologie van Provo:

Klik Hier



Terug naar INHOUD


Home